Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Man, vrouw, maatschappij

Altijd weer rijst bij mijn studenten de vraag naar de vrouwelijke vormen van zelfstandige naamwoorden (substantieven).

Duits taalgebied (Afbeelding: Cocobura, PD)

Begrijpelijk als je in een land woont waar een politicus als hij de Bürger toespreekt en de Bürgerinnen vergeet, stemmen verliest. Begrijpelijk ook als je moedertaal Duits is en die taal door naamvallen een vrouwelijke uitgang quasi dicteert – tot het adjectief aan toe. Het Nederlands kent alleen het verdwijnen van de adjectiefuitgang –e bij onzijdige substantieven met daarvoor het onbepaalde lidwoord of geen lidwoord: een mooi verhaal (het mooie verhaal)…

Het gevolg van het verdwijnen van de naamvallen is dat veel Nederlanders het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk niet meer aanvoelen. Nederlandstaligen die nog binding met een dialect hebben, waarin het geslacht van de woorden wel nog voorkomt (Vlamingen bijvoorbeeld) hebben daar vaak minder problemen mee. Het Nederlands kent de- en het-woorden: de man, de vrouw, het kind; dat valt in bijna elk taalleerboek te lezen. Dat klopt natuurlijk maar half: een regering en een universiteit zijn vrouwelijk. En er zijn wel degelijk vrouwelijke uitgangen: de woordvoerster, de lerares, de secretaresse, de studente, de koningin!

Ampelmann.svg: German Democratic Republic (PD-author)

Maar een strijd om het gebruik van die uitgangen is er nooit geweest. Integendeel. Van directeur zou je makkelijk een directrice kunnen maken, ware het niet dat de betekenis van dat woord een eigen dominante connotatie heeft: een directrice staat bijvoorbeeld aan het hoofd van een (meisjes)school. Een vrouw die in het bedrijfsleven carrière maakt zal er wel voor oppassen zichzelf directrice te noemen! Zij is directeur.

Van een hele reeks substantieven bestaat gewoon geen vrouwelijke vorm (of die is verdwenen): van acteur kun je actrice afleiden maar van auteur bestaat geen vrouwelijke vorm, evenmin van minister, premier (nee, niks première), bondskanselier, secretaris-generaal, professor, dokter … Voelt u ’m? Allemaal beroepen met aanzien. De vrouwen nemen deze benamingen over. In het verlengde daarvan ligt dat geen Nederlandse studente er moeite mee zal hebben student genoemd te worden.

Toch is te zien dat men met name in oorspronkelijk vrouwelijke beroepen waarin mannen doorgedrongen zijn, moeite doet een geslachtsneutrale vorm te vinden: naast verpleegster (Krankenschwester) heb je de verpleger maar ook de verpleegkundige. De uitgang -kundige moet u onthouden: komt altijd van pas.

Maxima (Foto: Oliver Abels, cc-by-sa-3.0)

Het van oudsher meest vrouwelijke beroep vroedvrouw (Hebamme) heet tegenwoordig verloskundige (Geburtshelfer, -in)!

Herinnert u zich die kleine discussie (een storm in een glas water) of Máxima wel koningin genoemd zou mogen worden? Een koningin is oorspronkelijk de vrouw van de monarch; koningin is een zogenaamde titre de courtoisie. Dat hadden de Nederlanders na drie generaties vrouwelijke staatshoofden even vergeten. Hebben we een een koningin als staatshoofd (Beatrix, Juliana, Wilhelmina) dan heet de wederhelft prins (Claus, Bernhard, Hendrik). Hij is de prins-gemaal!

PS Man Vrouw Maatschappij was een feministische actiegroep.

Tags:

Der Beitrag wurde am Freitag, den 25. Juli 2014 um 12:03 Uhr von Johanna Ridderbeekx veröffentlicht und wurde unter Sprachvergleich, Wortbildung, Wortschatz abgelegt. Sie können die Kommentare zu diesem Eintrag durch den RSS 2.0 Feed verfolgen. Kommentare und Pings sind derzeit nicht erlaubt.

Kommentarfunktion ist deaktiviert