Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Vliegtuig stort?

Tussen talen – Scènes uit het courante leven

Zomervakantie. Met het hele gezin in het vliegtuig. Opgewekte stemming, kriebels in de buik: we gaan op reis! Vrolijk klinkt het naast mij: * Voel je dat? We storten!

Wir stürzen aber zum Glück nicht wirklich ab. We storten niet neer zoals bij een vliegtuigramp. Wir stürzen nur, we maken een ongecontroleerde neerwaartse beweging, niet eens zo snel. Maar hoe zeg je dat compact in het Nederlands?

Storten als werkwoord bestaat wel in het Nederlands. Het is dan transitief: je hebt er een object bij nodig. Je kan dus je bloed voor het vaderland storten (of toch één keer), je kan op vakantiedagen aan het bakken slaan en dan je taart storten (zoals bij de Duitse Stürzkuchen, de Franse tarte tatin), je kan geld storten of overmaken. Storten kan ook reflexief zijn, na de vakantie kan je je in het werk storten. Alleen in een heel formele context kan je storten ook zonder object gebruiken (ter aarde storten).

Stortbad (CC-BY-SA-3.0-migrated)

Voor stürzen stelt Van Dale „naar beneden vallen, storten“ voor. Niet zo compact als het Duits, je zou bijna de woordkeuze van het kind naast me gaan begrijpen.

Voel je dat? We storten naar beneden!

En maar hopen dat het geen vakantie vol stortregen (Sturzregen) wordt. En dat het stortbad in het vakantiehuisje werkt (Sturzbad? Gemeint ist die Dusche!)

 

Tags:

Der Beitrag wurde am Donnerstag, den 22. September 2016 um 10:59 Uhr von Truus De Wilde veröffentlicht und wurde unter Allgemein, Sprachvergleich, Wortschatz abgelegt. Sie können die Kommentare zu diesem Eintrag durch den RSS 2.0 Feed verfolgen. Kommentare und Pings sind derzeit nicht erlaubt.

Kommentarfunktion ist deaktiviert