Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Wereldnederlands in Almere (2/2)

Almere na de ramp (zie deel 1). Enkele duizend mensen zijn de enige overlevenden. De rest van de wereld bestaat niet meer – zo beschrijft het Renate Dorrestein in haar roman Weerwater. Wat gebeurt er onder deze omstandigheden met hun taal (of hun talen)?

Er zijn weinig kinderen en jongeren, en zij hebben andere katten te geselen dan school en huiswerk, dictees en opstellen, tweeten en twitteren. Er is geen radio en geen televisie meer, geen internet en geen krant. Allemaal overbodig in een kleine gemeenschap van amper tweeduizend mensen. De mensen verbranden de boeken uit de bibliotheek om er water mee op te warmen – een eng (Du. unheimlich, gruselig, schaurig) symbool van barbarij. Literatuur, wetenschap, onderwijs, media, alle instanties die ooit voor standaardisatie nodig waren: verloren. Renate Dorrestein fungeert zelf als ik-verteller. Zij heeft de opdracht als stadsschrijfster de kroniek van het leven na de ramp te verzorgen. Als er dus maar één enkel werk overblijft en de nieuwe maatschappij ooit weer begint te schrijven, te lezen of te dichten, zal één uitverkoren intellectuele de toekomst bepalen van wat ze later Standaardnederlands zullen noemen? Het zal zeker geen toeval zijn dat dit scenario sterk overeenkomt met het idee van de Bijbel als enige bron van “de heilige taal”.

Als er weinig geschreven wordt, is de gesproken taal des te belangrijker. Er wordt in het boek geen figuur vermeldt die geen Nederlands spreekt. En de postapocalyptische maatschappij besteedt ook geen aandacht meer aan vreemde talen:

Het was voor scholieren in een wereld zonder Frankrijk veel nuttiger om iets anders te doen dan Franse werkwoorden vervoegen, of het domweg zitten in lokalen zonder docent. (p. 82)

Het Frans zou uiteraard ook in een wereld zonder Frankrijk nog belangrijk kunnen zijn, maar Wallonië, Canada en Afrika zijn ook verdwenen en er is geen hint in het boek dat er in Almere nog sprekers van het Frans overgebleven zijn.

Met andere woorden: het Nederlands wordt dé taal van de wereld. Iedereen spreekt dezelfde taal, maar niet het Engels, zoals je zou verwachten. Is daarmee een van de belangrijkste communicatieve problemen van de mensheid opgelost? Zullen de mensen toekomstig echt en voor altijd dezelfde taal spreken? Misschien wel, maar een wereld zonder taalvariatie is uiteraard onvoorstelbaar, al is de wereld nu beperkt tot de grenzen van de stad Almere. Er zijn taalloze bronnen van variatie, ook in een kleine en geïsoleerde stad.

Het Kasteel van Almere – dat in het boek ook een rol speelt – ziet er vandaag al uit als na een ramp. (AnotherR, CC-BY-SA 3.0)

De nieuwe maatschappij is niet helemaal eentalig. Sommige figuren hebben blijkbaar een niet-Nederlandse achtergrond, zij hebben Poolse, Arabische of Turkse namen (en krijgen er ook een Nederlandse plantennaam bij). We weten niet of ze inderdaad ook Pools, Arabisch of Turks spreken – en met wie zouden ze dit doen als ze de enigen zijn die deze talen nog beheersen? We komen weer bij een welbekend dilemma terecht: we gaan ervan uit dat een taal uitgestorven is als de laatste spreker overleden is. Maar een taal met één laatste spreker wordt ook niet meer gesproken. Als een taal alleen maar nog in het hoofd van 1 persoon bestaat, moeten we die taal dan niet ook al als dood beschouwen? Ondertussen kunnen deze sprekers wel nog talige kenmerken, woorden, accenten of uitdrukkingen doorgeven aan hun omgeving. Je hoeft geen kennis van het Turks of het Pools te hebben om enkele ontleningen uit deze taal over te nemen. Als de meertalige sprekers een bepaalde sociale positie hebben, wordt het toekomstige Wereldnederlands misschien zelfs sterk beïnvloed door deze contacttalen.

Een van de clanhoofden in het boek is van Surinaamse afkomst. Zijn uitspraak vinden we niet terug in de tekst, maar hij gebruikt af en toe leenwoorden uit het Sranan. Hij zou inderdaad specifieke kenmerken van zijn Nederlands kunnen doorgeven, bv. aan zijn familieleden. De dialecten zijn uiteraard evenmin volledig verdwenen. Almere en de hele provincie Flevoland zijn interessante gevallen voor dialectologisch onderzoek omdat er van begin af kunstmatige steden en gemeenschappen ontstonden. Maar ook kunstmatig samengestelde maatschappijen zullen uiteindelijk weer natuurlijke ontwikkelingen doormaken – zeker als ze in een bijzondere situatie terecht komen zoals bv. het einde van de wereld. Het nieuwe Wereldnederlands zal dus misschien dialectische kenmerken bevatten van de mensen die niet lang voor de ramp naar Almere zijn gekomen en dialecten van andere streken van het land hebben meegebracht. Het zal waarschijnlijk ook elementen van het Amsterdams bevatten dat in Almere een bijzondere invloed heeft (of in elk geval bij het ontstaan van de stad nog had).

Zelfs als we de taalachtergrond van elke bewoner heel precies in kaart zouden kunnen brengen – het is en blijft onmogelijk te zeggen welke kenmerken het Algemeen Almeers precies zou hebben. En dit is de reden waarom taalverandering op z’n minst even spannend is als een eindtijdroman: je kan niet eens bij een kleine en min of meer homogene groep mensen voorspellen welke kant het opgaat.

Der Beitrag wurde am Montag, den 28. November 2016 um 19:42 Uhr von Philipp Krämer veröffentlicht und wurde unter Allgemein, Niederlande, Sprachvariation, Sprachwandel abgelegt. Sie können die Kommentare zu diesem Eintrag durch den RSS 2.0 Feed verfolgen. Kommentare und Pings sind derzeit nicht erlaubt.

Eine Reaktion zu “Wereldnederlands in Almere (2/2)”

  1. Philipp Krämer

    In Het Parool beschrijft Renate Dorrestein nog eens waarom Almere juist niet „de saaiste stad van Nederland“ is maar „een plek die niet krom buigt onder historie en traditie“.