Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Om van te watertanden

Het was een ‘finale om van te watertanden’ schreven ze bij de NOS in een voorbeschouwing van de ‘droomfinale’ van het WK darts begin van dit jaar. De finale is trouwens gewonnen door Michael van Gerwen, de nummer 1 van de wereldranglijst.

Bekijk het boek bij bol.com

Naar aanleiding van het stukje van de NOS heb ik met collega’s nagedacht over dat watertanden. Een gek woord is dat. Dat vonden ze kennelijk ook bij Onze Taal en ze hebben er een Taaladvies over gemaakt. Het woord heeft vooral betrekking op eten en drinken en drukt uit, dat iets ‘bijzonder smakelijk lijkt’. Dat zal ook wel het motief achter de naamgeving van Theeschenkerij Watertanden in Jaarsveld zijn.

Het overdrachtelijke gebruik van water voor speeksel kennen we in het Duits ook: das Essen machte ihm den Mund wässrig of ook das Wasser lief ihm im Mund zusammen (beim Anblick des Essens). We kunnen het ook voor andere dingen dan eten gebruiken: “jemandem den Mund wässrig machen (umgangssprachlich: durch enthusiastische Schilderungen jemandes Verlangen nach etwas erregen)” (Duden). Een vergelijkbare betekenis vinden we ook bij watertanden, bijvoorbeeld in die NOS-kop over de darts-finale. Volgens Onze Taal kun je het woord gebruiken om aan te geven dat ‘iets je heel mooi, goed of gunstig lijkt’.

Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) brengt watertanden in verband met andere ‘op gelijkaardige wijze gevormde samenstellingen’, waarmee ze bedoelen: samenstellingen van een werkwoordstam gevolgd door een zelfstandig naamwoord dat een lichaamsdeel aanduidt. Voorbeelden zijn klappertanden, knipogen, kwispelstaarten, schuimbekken, schuddebuiken, stampvoeten, traanogen. Het eerste element van watertanden is in deze interpretatie dus niet het zelfstandig naamwoord water, maar het werkwoord wateren. En de letterlijke parafrase is dan ‘de tanden wateren’, vergelijkbaar met ‘(met) de tanden klapperen/knarsen’ → klappertanden, knarsetanden. Enigszins geformaliseerd ziet de structuur er dus zo uit: [V + N]V

Werkwoorden als plukharen (‘vechten’) of schuumbekken vinden we al in het Middelnederlands. En in zijn treurspel Lucifer uit 1654 laat Vondel Belzebub zeggen: “Wie zou niet watertanden naar aertsche leckerny?” Het gaat dus om een oud woordvormingspatroon en bovendien om een patroon dat we alleen in het Nederlands vinden. Jacoba van Lessen heeft daar in haar proefschrift over ‘Samengestelde naamwoorden in het Nederlandsch’ (1928) al op gewezen. Ze merkt op dat dit ‘een eigenaardig soort van samengestelde verba’ is dat in andere Indogermaanse talen niet voorkomt (p. 108).

Je kunt je afvragen hoe je de structuur en de vorming ervan moet verantwoorden. Immers, net als in de andere Germaanse talen wordt in Nederlandse samenstellingen de woordsoort en het geslacht over het algemeen bepaald door het tweede element, het woord dat rechts staat (de waterleiding, het leidingwater). Dat geldt ook voor verbale samenstellingen: stofzuigen of beeldhouwen zijn werkwoorden, omdat het rechterlid een werkwoord is (zuigen, houwen). Stofzuigen is een soort van zuigen en het zelfstandig naamwoord bepaalt die activiteit nader.

Bij watertanden, knarsetanden enz. lijkt het eerder andersom. Een werkwoord tanden bestaat niet (althans niet in een relevante betekenis); die woorden kunnen dus geen ‘normale’ samenstellingen zijn. Gaat het dan misschien om de impliciete transpositie (conversie) van een mogelijke, maar niet bestaande samenstelling watertand (of knarsetand) naar een werkwoord? Nominale V+N-samenstellingen zijn immers vrij gewoon (kookpot, koopavond). Alleen: een watertand of een knarsetand die de basis zou kunnen vormen, bestaat niet. Voor andere woorden lijkt zo’n interpretatie wat makkelijker: voor schuimbekken of knipogen kunnen we misschien wel een nominale samenstelling schuimbek of knipoog als basis aannemen die dan door impliciete transpositie ook al werkwoord gebruikt kan worden.

Hoe dan ook – het is een bijzonder woordvormingspatroon, waarvoor we in het Duits geen direct equivalent hebben. Ik geef een paar voorbeelden met mogelijke vertalingen ter illustratie:

knarsetanden – mit den Zähnen knirschen
klappertanden – mit den Zähnen klappern
knipogen – blinzeln, zwinkern
de hond kwispelstaartte van vreugde – der Hund wedelte vor Freude mit dem Schwanz
zij schuimbekt van woede – sie schäumt vor Wut
hij stampvoette van woede – er stampfte vor Wut mit den Füßen (auf)
schuddebuiken van het lachen – sich vor lachen den Bauch halten
zij zit te traanogen – ihr tränen die Augen
naar iets reikhalzen – etwas sehnsüchtig herbeisehnen

Wel heeft het Duits een paar deelwoorden die als adjectief gebruikt worden en die op het eerste gezicht lijken op de Nederlandse samenstellingen, zoals augenzwinkerndknipogend of zähneknirschendknarsetandend, maar hier staat het zelfstandig naamwoord vóór het werkwoord, precies andersom dus dan in het Nederlands. Dat is dan weer wel de structuur die ook in het Nederlands de gewone is voor dergelijke deelwoorden: adembenemend, afschuwwekkend etc. En daarom zijn er soms ook twee mogelijkheden: knarsetandend en tandenknarsend of ook halsreikend naast het oudere reikhalzend.

Ten slotte nog een keer die finale om van te watertanden; die blijft lastig om te vertalen. ‘Ein Finale, das einem den Mund wässrig macht’? Mooi is het niet. Daarom misschien toch beter zoiets: ‘ein sehnsüchtig erwartetes Finale’ of ‘ein Finale, das begeistert’.

Tags:

Der Beitrag wurde am Montag, den 16. Januar 2017 um 09:43 Uhr von Matthias Hüning veröffentlicht und wurde unter Idiom, Wortbildung abgelegt. Sie können die Kommentare zu diesem Eintrag durch den RSS 2.0 Feed verfolgen. Kommentare und Pings sind derzeit nicht erlaubt.

Kommentarfunktion ist deaktiviert