Elke docent Nederlands in het Duitse taalgebied wordt vroeg of laat geconfronteerd met de CONJUNCTIEF – de aanvoegende wijs.
Ik heb in Utrecht Duits gestudeerd, aan het Instituut Frantzen in de Biltstraat. Wij zaten in het midden van dit gebouw; onze buur links was de abortuskliniek. Veel Duitse patiëntes kwamen bij ons terecht en werden in hun moedertaal naar de buren verwezen. Wij spraken Duits en/of Limburgs – Hollanders waren in de minderheid.
Voor mijn grammatica-examen Duits ben ik 3 keer gezakt (durchgefallen)… en altijd met de afscheidszin van docent Peter Delvaux: Frau Ridderbeekx, mit Gefühl alleine schaffen Sie das nicht. Ik begreep alles en kon alles feilloos vertalen… maar een regel (toch niet onbelangrijk als je lerares wilt worden) kon ik niet geven.
De 4e poging lukte!
Alleen daarom kan ik nu Duitstaligen, die het verschil tussen de 1e en 2e conjunctief niet kennen (waarom ook? – ze voelen dat), precies uitleggen waarom het gaat.
Niet zo moeilijk is wat in het Duits de Zweiter Konjunktiv heet (afgeleid van het imperfectum): die wordt gevormd met zou + infinitief.
Als ik geld zou hebben, zou ik nu een huisje in de Speckgürtel (ring van voorsteden rond een grote stad) van Berlijn kopen.
Deze voorwaardelijke aanvoegende wijs kan vervangen worden door het imperfectum:
Als ik geld had, kocht ik …
Als ik geld zou hebben, kocht ik …
Als ik geld had, zou ik … kopen
Als ik geld zou hebben, zou ik … kopen
Allemaal goed!
MAAR…
* Had ik dat maar niet gedaan! (Hätte ich das bloß nicht getan)
Als ik jou (hem, haar, hen, jullie) was, had ik dat anders gedaan! (wenn ich du wäre, hätte ich… / … würde ich…)
Hier wordt in het Nederlands het imperfectum, resp. het plusquamperfectum gebruikt.
* Ook oppassen bij een vriendelijk verzoek (höfliche Bitte): würdest mir bitte das Salz reichen?
Zou je mij (alsjeblieft) het zout willen/kunnen geven?
Het werkwoord (Verb) willen / kunnen moet aangevuld worden! *Zou je mij (alsjeblieft) het zout geven? – is fout!
* Heel moeilijk wordt het voor Duitstaligen wanneer het werkwoord „sollen“ (moeten) een rol speelt. Het Nederlandse moeten kan vertaald worden met sollen (eigenlijk moeten) en müssen (wet/Gesetz: jeder Arbeitnehmer muss Steuer zahlen).
De tweede Duitse Konjunktiv is soms identiek met de Duitse onvoltooid verleden tijd (Imperfekt): du solltest weniger trinken! – Je zou minder moeten drinken! (goede raad)
Der erste Konjunktiv, de aanvoegende wijs van de tegenwoordige tijd, komt in het Nederlands voor, maar slechts (nur) in vaste uitdrukkingen:
Leve de koning!
Men neme een ei en klutse het… (kookboek)
God beware!
Men kijke op deze site…
Het zij zo!
Wat onze studenten (bijna) vergeten hebben – ik niet, dankzij Peter Delvaux – is dat voor de indirecte rede in het Duits het presens (de conjunctief afgeleid van de presensvorm) wordt gebruikt: er habe gesagt… Alleen wanneer het presens Konjunktiv in conflict komt met het werkelijke presens (de indicatief) wordt de verleden tijd (Imperfekt) gebruikt: *er hat gesagt, ich habe recht – dat moet zijn: er hat gesagt, ich hätte recht.
In het Nederlands behelpt men zich met het presens en toevoeging: …, aldus de spreker.
Ik heb gezegd.
Am 21. Februar 2018 um 20:59 Uhr
Höflich moet met één f en muss is tegenwoordig niet meer met ß.
Am 22. Februar 2018 um 11:03 Uhr
Meteen verbeterd. Dank!