Voetbal in de vorige eeuw: in alle grote stadions klonk het lied van Piet Hein.
Maar eerst even iets over taal. Een makkelijk te vervoegen werkwoord is kennen, of ook rennen: ik ken, ik ren – in het meervoud kennen en rennen. Analoog daaraan onstond: ik ben en benne(n). Deze verbasterde meervoudsvorm zien we in het 19e-eeuwse vaderlandse Piet-Heinlied.
Piet Hein
Zijn naam is klein
Zijn daden benne(n) groot
Hij heeft gewonnen de zilv’ren vloot…
Hij heeft gewooooonnen de zilv’ren vloohoohoohoot…
Dit schalde als een wave (La-Ola-Welle) avant la lettre door de voetbalstadions wanneer een Nederlandse club of het Nederlands elftal speelde. Zoals Piet Hein, in dienst van de WIC en met een kaperbrief op zak (in feite dus een door de Republiek gelicenseerd zeerover), in de 17e eeuw de Zilvervloot van het machtige Spanje buitmaakte, zo zouden de voetballers uit het piepkleine (klitzekleine) Nederland de grote voetbalnaties wel eens even een spel laten zien waaraan die nog een punt konden zuigen (sich eine Scheibe von abschneiden).
Dat waren nog eens tijden.
Dit is hem: Piet Hein, het voorbeeld voor voetballende jongens van Jan de Witt (patente Jungs) in de laatste jaren van de 20e eeuw.
Het was Neerlands grootste rijmkunstenaar Drs. P. die het volgende gedicht schreef (ik citeer uit het hoofd):
Piet Hein
Stond midden op het Rode Plein
En zei treurig: „Niemand schijnt me hier te kennen
Of te weten hoe groot mijn daden bennen“
PS Zo’n vierregelig gedicht met het rijmschema aabb dat begint met een naam en geen voorgeschreven metrum heeft, noemen we een Clerihew.
Tags: Drs. P, Geschichte, Kultur