In het weekend lig ik lekker lui (faul) in mijn ligstoel op het balkon. Of ik ga even pootjebaden in de Spree. Echt luieren (faulenzen) doe ik niet want ik lees … Ik ben geen luilak (Faulpelz) – laten we dat vasthouden! Ik tuinier bijvoorbeeld ook met genoegen op mijn balkon. Tegen vijven (17:00 uur) neem ik een borrel (Aperitiv) en dan ben ik pas echt in mijn eigen luilekkerland (Schlaraffenland).
De comparatief van lui is luier: ja, het kan altijd nog luier! En die vriend van de vriendin van mijn vriend is het luist.
De luier is die Windel. Windeln is in het Nederlands de luier aandoen. In dit filmpje ziet u studenten van TU Delft, echte bèta’s (Naturwissenschaftler) dus, die zich voorbereiden op het bijbaantje van babysitter „zoals ze met een buitenlandse term officieel heten“, zegt Philip Bloemendal, de stem van Nederland.
Deze jongeheren in Delft zijn voor geen kleintje vervaard (lassen sich nicht einschüchtern) want ze moeten op de kleintjes letten! (auf jeden Cent sehen) en ze gaan, aldus Bloemendal, waken over baby’s, kleuters en zonodig ook huisdieren.
Herkent u het woordspel? Een kleintje is natuurlijk ook een baby, een peuter of een kleuter.
Lui kan als substantief ook Leute betekenen. Gekke lui, die Nederlanders! Vooral die schilders in de 17e eeuw! (hierboven Adriaen Brouwer)
Een ander woord met dezelfde wortels als het Duitse Leute is lieden. Het verschil zit ‚m in de maatschappelijke waardering (gesellschaftliche Wertschätzung): hebben we het over een stel matrozen, dan zijn dat zeelui; gerespecteerde politici zijn staatslieden (enkelvoud: zeeman, staatsman). Er zijn ook zeelieden, maar geen staatslui (hooguit bij de PVV).
Duitse Handwerker zijn vaklui of vaklieden… U mag het zeggen!