Als Duits je moedertaal is, en je leert Nederlands, dan zijn de Nederlandse telwoorden relatief eenvoudig. Een, twee, drie is eins, zwei, drei. Zo simpel blijft het eigenlijk tot je bij tachtig komt.
Je kent achtzig en je hebt geleerd altijd met het Engels te vergelijken, eighty, dus. Maar in het Nederlands dan plots met een t- ervoor, tachtig. En die t- komt alleen bij tachtig, leer je.
Echt? Nee, alleen bij tachtig wordt de t- ook geschreven. Bij zeventig hoor je ze eigenlijk, of tenminste, je hoort de uitwerking ervan nog. Omdat er vroeger ook bij 70 een t- stond, zeg je nu nog steeds seventig. Tenminste: dit gebeurt nog vrijwel overal in België; in Nederland is de stemhebbende (met z-) en de stemloze (met s-) variant te horen. In sommige dialecten hoor je ook nog de oude vorm tnegentig.
Waar komt die t- dan vandaan? Waarschijnlijk is dit een overblijfsel van een twaalftallig stelsel, waarbij de vorming van de tientallen boven de zestig afweek van die eronder. Er wordt verondersteld dat er een voorvoegsel (an)t- voor deze tientallen kwam. De oorsprong van dit prefix is niet helemaal zeker; maar algemeen wordt aangenomen dat het een afgesleten restant is van honderd. De betekenis was “tienmaal”.
Wat zit er nog meer in tachtig? Na het prefix t- en de woordstam acht komt een suffix, –tig. Dit suffix, –zig in het Duits, geeft aan dat het om een tiental gaat.
Zijn er nog andere overblijfselen van dat twaalftallig stelsel? Ja, waarschijnlijk wel. In alle Germaanse talen zijn er samengestelde telwoorden vanaf dertien, twaalf plus één, dus.
- elf, twaalf maar dertien (met verplaatsing van de -r-)
- elf, zwölf maar dreizehn
- eleven, twelve maar thirteen
En dat het decimale stelsel niet overal al even lang bestaat, zie je ook aan de telwoorden in het Frans, denk aan soixante (60) en soixante-dix (70), quatre-vingts (80) en quatre-vingts-dix (90).
Am 14. Februar 2014 um 22:22 Uhr
Uw column de T van tachtig deed mij denken aan een verjaardagsvers, dat ik ergens op het net had opgepikt:
Das kleine ZIG ist ein Fanal.
Mit Zwanzig kommt´s zum ersten Mal.
Du find´st das kleine ZIG recht fein
und möchtest gar noch älter sein
Dreißig macht es Dir nichts aus.
Du kennst Dich damit ja schon aus
und stehest fleißig und geschickt,
bis es zu nächsten Male „zigt“.
Mit Vierzig kommst Du zur Besinnung,
gehörst schon fest zu Deiner Innung
und machst vielleicht in Deinem Glück
auch schon mal einen Blick zurück.
Mit Fünfzig kommt wie Donnerknall
Dir vor, das kleine ZIG-Signal.
Du schlägst Dir an die Brust im Gehen
und denkst : „Das woll´n wir doch mal sehen!“
Du gehst und gehst mit festem Blick
und plötzlich macht es wieder ZIG.
Du bist erstaunt , ja fast perplex;
denn diesmal steht davor die Sechs.
Du sollst das Leben weiter lieben,
steht auch vor Deinem ZIG die Sieben!
Dann steht, eh Du daran gedacht,
das kleine ZIG schon vor der Acht.
Bei guter Gesundheit sollt´es uns freu´n,
erreichtst Du vor dem ZIG die Neun.
Und werden´s hundert Jahr – famos ! –
dann bist das ZIG Du wieder los!
(Mit Hundertzwanzig käm´s erst wieder)
Du bist noch jung
wir wünschen Glück
und noch recht viel Male Z I G