Grapje: Staat een Surinamer aan het loket van een Duits station en wil een retourtje Süchteln an der Niers. De lokettist vraagt begrijpelijkerwijs verbaasd: Wohin?? Het antwoord van deze buitenlander die een cursus Duits bij het Goethe-Institut volgt: Akkusativ!
Een bolleboos! Maar toch…
Duitstaligen gaan ins Kino, in den Wald, in die Kirche. De richting wordt uitgedrukt door de vierde naamval, de accusatief. Gaat het niet om de richting en luidt de (niet) gestelde vraag Wo? – dan de derde naamval, datief: im Kino sitzen, in dem (im) Wald spazieren, in der Kirche beten.
Ergo: Wohin? – Akkusativ; Wo? – Dativ
En nu de Nederlandstaligen: we gaan naar Süchteln an der Niers, naar de bioscoop, naar het bos en naar de kerk. Een andere mogelijkheid om en richting uit te drukken is: gaan … in. We gaan het bos in betekent: we lopen niet alleen naar het bos (tot aan de grens), we betreden het bos. De prepositie (het voorzetsel) achter het substantief (zelfstandig naamwoord) drukt een richting uit. Nog een voorbeeld: we lopen de gang door, gaan het huis uit, steken de straat over en nemen de bus de stad in.
Maar: we zijn in Süchteln. We wandelen in het bos en we zitten ’s avonds in de bioscoop.
Tot zover alles duidelijk? Dan nu de verleden tijd!
We zijn naar Süchteln gegaan; we zijn naar de Niers gelopen en zijn ’s avonds naar de bioscoop gefietst. Deze tijd noemen we perfectum (voltooid verleden tijd). Afhankelijk van de context kunnen we ook zeggen: we gingen naar Süchteln, liepen naar de Niers en fietsten vervolgens naar de bioscoop (imperfectum / onvoltooid verleden tijd).
Dus: we zijn in Süchteln en in de bioscoop geweest, of: we waren daar.
Nu het bijzondere – Ik ben vorige week (niet in, maar) naar Süchteln geweest.
Dat betekent: ik ben daar geweest en teruggekomen.
Andere voorbeelden: ze zijn niet naar haar feest geweest (sie waren nicht auf ihrer Party); hij is naar de wc geweest (er war auf dem Klo); ik ben gisteren even naar de universiteit geweest (ich war gestern kurz in der Uni).
Geweest zijn naar kan gebruikt worden voor elk (reis)doel waarvan je bent teruggekeerd.
Vergelijkbaar is de (verkorte) uitdrukking: de dokter is geweest! (der Arzt war da – ist gekommen und gegangen). Het woord hier wordt weggelaten. Je zus is vanavond geweest (deine Schwester war da – und ist wieder gegangen). Met het perfectum wordt benadrukt dat de gebeurtenis afgelopen is (perfect is). Met het imperfectum (in de Duitse voorbeeldzinnen) wordt de nadruk op de toestand gelegd. Hetzelfde zien we in bijvoorbeeld: Ben je al eens in Süchteln geweest? (Warst du schon mal in S.?) Zij is nog nooit in S. geweest (Sie war noch nie in S..)
Opgepast – Zij is er geweest kan (afhankelijk van de context) betekenen: sie ist tot.
Zij is geweest betekent: sie war da. En zij is terug van weggeweest betekent sie ist wieder da!
Nog een bijzonderheid – Wat is het verschil tussen: er waren gisteravond zeker 20 studenten en er zijn gisteravond zeker 20 studenten geweest?
In het eerste geval waren ze er alle 20 de hele avond; in het andere geval zijn er in de loop van de avond 20 studenten gekomen en gegaan (ze waren er niet met z’n twintigen tegelijk).
Ten slotte de hamvraag (die Gretchenfrage):
Wat wil deze Surinamer in hemelsnaam in Süchteln an der Niers (intussen ingelijfd door de gemeente Viersen)?
Hij bezoekt de geboorteplaats van Albert Vigoleis Thelen, vriend en vertaler van Albert Helman. In Die Insel des zweiten Gesichts (in mijn exemplaar van 1953 op bladzijde 673) kondigt Vigoleis Albert Helman als volgt aan: „…west-indischer Rimbuadel, mit Wasserzeichen, handgeschöpft“.
PS Een hamvraag is, zo leert Van Dale: (na 1950) oorspr. vraag waarmee men in de radioquiz ‚Mastklimmen‘ van de NCRV (niederländische christliche Rundfunk- und Fernsehanstalt) een ham (Schinken) kon verdienen.
Tags: Präpositionen, Tempora