Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Ravottende dotten van motten

Ravotten (herumtollen) Nederlandse kinderen nog? Of is dat ook een van die woorden die langzaam maar zeker verdwijnen? Stoeien ze tegenwoordig als ze herumtollen? In het Vroegnieuwnederlands betekent Sy hebben ligghen ravotten: ‘zij hebben uitbundig liggen vrijen’ [ca. 1550; WNT].
Vrijen kan van alles betekenen tussen schmusen, knutschen en de liefde bedrijven.

Misschien is ravotten voor een ander deel rechtstreeks ontleend aan se resbatre (se rébattre) (FEW battuere), een variant van s’ébattre ‘zich vermaken’ [ca. 1130; Rey], dat later ook ‘het liefdesspel spelen’ (nu verouderd) en ‘stoeien’ ging betekenen. Bron

Ook lees ik op de etymologiebank de voorbeeldzin: jonge honden, die … lopen, springen, ravotten, en dartelen [1734; WNT]. Dartelen (ook een mooi woord) betekent tollen, sich tummeln, munter umherspringen.

Zijn dit genoeg voorbeelden voor een Duitstalige die zich bij ravotten iets wil voorstellen?

Dan gaan we nu naar de dot. Dat is enerzijds een Büschel, Bausch, maar het kan ook iets liefs, iets kleins betekenen: een dot van een kind (ein schnuckeliges Kind).
Kent u Hermann Fürst von Pückler-Muskau? Die man heeft prachtige landschapstuinen (Bad Muskau en Branitz) ontworpen en is in Berlijn op Babelsberg aan het werk geweest. Pückler noemde zijn vrouw Schnucki, Herzensschnucke of vielgeliebtes Schnuckentier. Was hij Nederlander geweest, had hij haar wellicht een dot genoemd.

De mot is een diertje dat we liever niet in onze kleren, in onze kleerkast hebben. Nee, dan liever een man: Männer umschwirr’n mich wie Motten das Licht (Marlene Dietrich).
Wie mot heeft, hat Zoff.
Motten is bovendien Amsterdams voor moeten. Dat mot – dat moet! Daarvan afgeleid is het motje (het moetje): een huwelijk dat gesloten wordt omdat er „iets kleins onderweg“ is – niet opgepast dus, niet voor het zingen de kerk uit gegaan.

Zo! Nu bent u rijp voor Tom Manders, die in de jaren 60 als Dorus – een zwerver (Landstreicher) – bekendheid verwierf.

Dorus raakt gewoonweg van zijn stuk (ist zu tiefst gerührt) als hij het ziet, dat pril geluk (das zarte Glück): twee dotten van motten die ravotten in zijn ouwe jas…

Ik noem haar Charlotte en hem noem ik Bas.

Tags:

Der Beitrag wurde am Mittwoch, den 31. August 2016 um 09:12 Uhr von Johanna Ridderbeekx veröffentlicht und wurde unter Sprachvergleich, Wortschatz abgelegt. Sie können die Kommentare zu diesem Eintrag durch den RSS 2.0 Feed verfolgen. Kommentare und Pings sind derzeit nicht erlaubt.

Kommentarfunktion ist deaktiviert