Een Duitse vriend was stomverbaasd toen hij in de Nederlandse ondertiteling bij een film ‚kapotje‚ zag staan toen de sprekers het over een condoom hadden. „Gekke Nederlanders! Je wilt toch juist niét dat het kapot gaat?“, was zijn redenering. Ik kon hem geen ongelijk geven. Dat moeten we dus even uitzoeken.
Kapotje voor ‚condoom‘ behoort tot het informele taalgebruik en komt voor sinds het eind van de 19de eeuw. De etymologiebank leert ons dat de Nederlandse diminutief kapotje verwant is met het Franse capote, een ’soldatenmantel met capuchon‘ (vgl. kapotjas en kapothoed; Du. Kapotte). Specifiek is kapotje een verkorting van de Franse vaste verbinding capote anglaise (letterlijk: Engelse beschermkap). Dat de Fransen het een Engels kapje noemen, kan te maken hebben met het feit dat het eerste moderne rubberen condoom uit Engeland kwam. Duitsers daarentegen situeren het condoom in Frankrijk: zij noemen het een Pariser… Die tegenstrijdigheid heeft Arte al eens besproken.
Hoe dan ook, er zou wel degelijk een etymologisch verband kunnen zijn tussen kapotje ‚condoom‘ en het adjectief kapot ’stuk, gebroken‘ (Du. kaputt), maar daarover bestaat twijfel bij de etymologen. Dat kunnen wij niet ophelderen, maar zoveel weten we wel: als je kapotje kapot is, zit je misschien straks met de gebakken peren – tenzij je voor het zingen de kerk uit gaat.
Tags: Diminutiv