Huiswerk gemaakt? Weet u nog wat dat is: ein Kinderspiel? Een fluitje van een cent!
Vandaag: spel-spelen-spelletjes. Het meervoud van spel kan spelen zijn. We zien het bijvoorbeeld bij de Olympische Spelen. Of in de uitdrukking brood en spelen (Brot und Spiele). Ook het meervoud van het worstelspel kan worstelspelen zijn – waarschijnlijker is echter dat het gaat om worstelwedstrijden zoals we ook spreken van zwem-, voetbal-, tennis- of schaatswedstrijden (hier gaat het om Wettkampf, het meten der krachten).
Gebruikelijker is het meervoud spelletjes (of spellen). Daarmee worden dan al die spelletjes (spellen) bedoeld waarmee in huiselijke kring televisievrije avonden werden (worden?) doorgebracht: mens-erger-je-nieten, monopoliën (Monopoly spielen), ganzenborden (Gänsespiel spielen) en dergelijke. Spelletjes doen noemen we dat: we hebben de hele avond spelletjes gedaan. Voor sommigen hoort het kaartspel hierbij: we hebben lekker gekaart, gemonopolied, gemens-erger-je-niet, geganzebord (impliciete transpositie). We doen nog één spelletje betekent dan de laatste ronde (noch 1 Spiel).
Kinderspelletjes
In een vorige blogpost kwam het elastieken voor. Wordt dat tegenwoordig eigenlijk nog gedaan?
En dan is er een hele reeks kinderspelletjes die met een diminutiefuitgang gevormd worden: doktertje of vader-en-moedertje spelen, tikkertje (Fangen spielen) en verstoppertje (rechts); wij speelden vroeger ook cowboytje of indiaantje in het bos (en ik was Nscho-Tschi). Neem een substantief, plak er een diminutiefuitgang achter en je kunt het spelen: bakkertje spelen, tuinmannetje spelen, bondskanseliertje spelen of ook agentje pesten en ga zo maar door.
Priestertje spelen? Reken maar van yes! (darauf kannst du dich verlassen) Er waren zelfs speelgoedaltaartjes in de handel.
Mijn neef (misdienaar) speelde de pastoor en ik (trouwe kerkganger) de misdienaar. De complete H. Mis konden we in perfect Latijn opdragen en mama vergrootte de pret met wat limonade in een wijnglas en een schaal mariakaakjes (trockene, runde Plätzchen) die als hostie dienden. Buurkinderen, jongere broers en zussen (Geschwister) waren onze „beminde gelovigen“.
Wat nog? We hinkelden (auf einem Bein hüpfen), we (rol)schaatsten, hoepelden, knikkerden (Murmel spielen) en tolden (mit dem Kreisel spielen). In het Limburgs noemen we tollen: koekerelle en knikkeren is kulsche (dat zal iets met het Duitse kullern te maken hebben, vermoed ik).
Het ging overigens nooit om de knikkers, maar om het spel (± spielen ist wichtiger als siegen, ± es geht ums Prinzip, nicht um den Gewinn).
En wat een mooie kale knikker heeft deze man!
Misschien geen brandschoon maar wel een vrolijk en speels (spielerisch) verleden!
Tags: Diminutiv, implizite Transposition
Am 26. März 2015 um 11:57 Uhr
Hallo Mevrouw Ridderbeekx, ik weet niet hoe oud u bent (en ik ben niet onbeleefd genoeg ernaar te vragen)maar als ik jong war (50 jaar geleden) was hoepelen wat anders als op de foto – je dreef de hoepel met een stokje voor je uit. Dat spelletje kende Breugel al. De foto toonde iets, wat een stuk na de tweede wereldoorlog uit de USA kwam en (toen) hoelahoep genoemd werd.
Am 26. März 2015 um 11:59 Uhr
Overigens is koekerellen Hasselts, niet overal in Limburg werd/wordt dat woord gebruikt.
Am 26. März 2015 um 15:52 Uhr
Een hoepel met een stokje voortdrijven is inderdaad hoepelen. Maar dat heb ik in mijn jeugd nooit gedaan en ook nooit iemand zien doen – dat spel werd niet meer gespeeld.
En toch hebben we vroeger gehoepeld – zo noemden we dat draaien van de hoelahoep om je middel tenminste.
In dialectgebieden verschillen uitspraak en woordenschat soms per kilometer. Het Belgische Hasselt heeft dus met het Nederlandse Midden-Limburg gemeen dat er gekoekereld werd.