Door onze zomergast: Ed Ridderbeekx
Ik wandelde onlangs met een Duitse gast (die voortreffelijk Nederlands spreekt: afgestudeerd aan de FU) op Katendrecht, in de volksmond ook bekend als ‘de Kaap’, een Rotterdamse landtong met een bewogen en soms dubieus verleden.
Ik liet haar het standbeeldje zien van Ketelbinkie, het fictieve jongetje dat net zo bij Rotterdam hoort als de haven en tegenwoordig in het Buizenpark over het water van de Nieuwe Maas uitkijkt. Ketelbinkie (zijn eigennaam kennen we niet) is de treurige protagonist in een levenslied, door tekstdichter Anton Beuving in 1940 geschreven. De plot van deze smartlap (tear-jerker) is eenvoudig: een arme straatjongen monstert aan op de grote vaart als scheepsjongen, ketelbinkie. Hij lijdt onder de zware omstandigheden aan boord, wordt ziek en sterft tijdens zijn eerste reis. De meeste oudere Nederlanders herkennen de melodie van het lied onmiddellijk. Met de tekstkennis ligt het wat lastiger; toen ik mijn gast probeerde te imponeren met een spontane Katendrechtse voordracht, kwam ook ik niet verder dan de eerste strofes.
Bij thuiskomst wierp ik dus maar eens een blik op de gehele tekst. Alhoewel zeer Hollands (bijvoorbeeld door het gebruik van de diminutieven als ‘binkie’, ‘mokkie’, ‘brokkie’ in plaats van respectievelijk ‘jongetje’, ‘mokje’ (bekertje), ‘brokje’) is die soms ook wat cryptisch, vooral door het archaïsche zeemansjargon waarmee hij is doorspekt.
Zo ligt onze jonge antiheld alras zeeziek in het ‘focsle’: een verbastering van het Engelse ‘forecastle’, het vooronder (Wohnraum im Vorschiff) van het schip. Zijn stoffelijk overschot wordt ‘met zeildoek en roosterbaren op het luik gezet’: een zeemansgraf waarbij het lichaam in een zeildoek wordt gewikkeld en op een geïmproviseerde draagbaar wordt gelegd om vervolgens aan de zee te worden toevertrouwd. De roosterbaren (zware ijzeren delen van een vuurrooster) werden waarschijnlijk gebruikt als afzinkgewicht. Na afloop van de ceremonie krijgt de bemanning een ‘extra mokkie schootan’. ‘Schootan’ of ‘schootaan’ is de dagelijkse alcoholische consumptie die de scheepslui ten deel viel.
Hier het lied. Ik kan een glimlach nooit onderdrukken bij de beschrijving van de plek waar de tragedie van Ketelbinkie zich afspeelde. “’t Was in de Stille Oceaan”, zegt de tekst. Dat is, gegeven de omvang van oceanen in het algemeen en van de Pacifische Oceaan in het bijzonder nogal ruim geformuleerd. Maar het doet niets af aan de onsterfelijkheid van dit liedje waarbij menig Rotterdammer – al dan niet onder invloed van een schootan met grogstem (Bierstimme) meezingend – een traantje wegpinkt.
Tags: Diminutiv, Gastbeitrag, Kultur
Am 25. August 2015 um 11:21 Uhr
Na, wenn das mal kein Seemannsgarn ist! Beneidenswert – denn in Deutschland gibt es vor allem Standbilder von Dichtern und Denkern oder Politikern (gerne auch mal Kriegsheimer….) oder so Märchen- und Geschichtenzeugs wie die Heinzelmännchen oder den Rattenfänger von Hameln oder die Bremer Stadtmusikanten oder Till Eulenspiegel. Wie schön wäre doch ein Denkmal mit dem Thema „Marmor, Stein und Eisen bricht….“ oder „Ich will keine Schokolade, ich will lieber einen Mann“! DAS wäre doch die wahre Herausforderung für die Bildhauerzunft! Auch die Disziplin der Kunstgeschichte stünde vor völlig neuen, interessanten Aufgaben: die Ikonographie des Schlagers!!! Spannend! Herzlichst, Alexandra
Am 25. August 2015 um 19:08 Uhr
En met een „Eén-twee-drie-in-Godsnaam!” ging ’t ketelbinkie overboord,
die ’t ouwetje [zijn moeder] niet durfde zoenen omdat dat niet bij zeelui hoort…
O, zo droef!