Er zijn Nederlandse woorden die ik koester, die ik liefheb: de beiaard bijvoorbeeld, maar ook het pierement.
Toe, doe me een plezier en klik hier eens! U hoort dan zo’n pierement, zo’n straatorgel, en wel de Arabier van orgelbouwer G. Perlee (rechts).
Naast Perlee was Carl Frei waarschijnlijk de bekendste draaiorgelbouwer.
Gek genoeg is het pierement onzijdig, de naam in de regel een de-woord: de Arabier en de Lekkerkerker van Carl Frei en de Turk, evenals de Gouden Limonaire (ook wel de Geit genoemd) van de Franse firma Limonaire.
Waar komt dat mooie woord pierement vandaan?
De Dikke: 1890, van pieren [spelen, muziek maken] Rotwelsch pieren, zigeunertaal perjas [vrolijkheid] + -ment
Het pierement is een draaiorgel. En daar kan de Berlijnse Leierkasten (vertaling Van Dale: draaiorgeltje) – hoe graag ik die ook hoor op de markt – niet tegenop. Ik word liever achtervolgd door een heus pierement dan dat ik een nagesynchroniseerde film in een Duitse bioscoop zie.
Wilt u meer weten, dan ga eens naar het Utrechtse museum Speelklok. Tot 2010 heette dat museum: het Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement. Geen idee waarom uitgerekend het pierement uit de naam moest verdwijnen.
En omdat we ook lezers in de Lage Landen hebben: hier een ode aan de Berliner Leierkastenmann (draaiorgeltjesman), die op Innenhöfe (uffem Hof – u moet de Berlijnse architectuur kennen om u daarvan een voorstelling te kunnen maken) in arbeiderswijken zijn Berliner Luft speelde (draaide) en daarvoor een paar Groschen ving. Drie oerberlijners: Walter Kollo (componist), Günther Pfitzmann (Stachelschweine) en Hans Rosenthal (Dalli Dalli): Lieber Leierkastenman.
Tags: Kultur
Am 12. Juni 2016 um 13:13 Uhr
Amsterdam heeft nog maar 3 orgeldraaiers – Het Parool