Sneeuwwitje, Doornroosje, Kleinduimpje, Roodkapje en Mooiweertje… wat woordvorming betreft past Kortjakje in deze sprookjesreeks. De betreffende vrouw draagt altijd of meestal een kort jakje: zo wordt een eigenschap (zo wit/klein als…) + diminutiefuitgang tot een eigennaam gemaakt.
Ik heb Kortjakje op de basisschool leren kennen. We zongen daar het lied:
Altijd is Kortjakje ziek
Midden in de week maar zondags niet
Zondags gaat ze naar de kerk
Met een boek vol zilverwerk
Dat moest ook ons, katholieke kinderen, tot lering strekken. „Ook ons“, want ik heb op de een of andere manier toen al gevoeld dat dit rijm niet van katholieke oorsprong was. Het was bovendien een overbodige boodschap: tussen wakker worden en schoolbegin (09:00 uur) viel er weinig anders te beleven: ik kerkte (impliciete transpositie) dus dagelijks en had op mijn schoolrapport (Zeugnis) steevast een 0 (nul) voor kerkverzuim (null Mal versäumt zur H. Messe zu gehen). Het Tweede Vaticaans Concilie was nog net niet begonnen…
Lichtelijk geschokt (toch) was ik toen ik op deze site van het Meertens Instituut las dat de historische Kortjakje een zuipschuit (Säuferin) was en het met de zeden niet zo nauw (genau) nam, kortom: ze was een vrouw van besproken gedrag.
Deze laatste uitdrukking verzoende me weer met wat ik gelezen had. Gewoonlijk spreekt men slechts om iemands deugdzame levenswandel te benadrukken van een persoon van onbesproken (unbescholten) gedrag.
Tags: Diminutiv, Geschichte, Kultur