Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Bobbejaanland

Bobbejaan klim die berg
so haastig en so lastig
Bobbejaan klim die berg
om die boere te vererg [zu ärgern]

Hoera! vir die jollie [lustig] bobbejaan
O moenie huil nie [weine nicht]
O moenie treur nie [sei nicht traurig]
die Stellenbosch se boys kom weer. Bron

Een baviaan is een Pavian is een baboon en in het Afrikaans een bobbejaandie bobbejaan of Kaapse bobbejaan is, buiten die mens, die grootse primaat wat in Suider-Afrika voorkom.
Je komt ze overal tegen, die bobbejane, in Suider-Afrika (Bobbejaanland). Pas op je tas: voor je het weet (ehe man sich’s versieht), is bobbejaan ermee vandoor.

Voer van bobbejane Verbode

Maar Bobbejaan (met een hoofdletter) was een Belgische zanger (geboren als Modest Schoepen) met een zwak voor het Afrikaans. In 1943 debuteerde hij met het Afrikaanse lied „Mamma,’k wil ’n man hê“, een liedje dat ik nog – evenals Sarie Marais – op de basisschool geleerd en vrolijk meegezongen heb. Bobbejaan Schoepen werd daarvoor echter door de nazi’s gearresteerd.

Waarom?
Omdat dochterlief geen Duitser wil???

Wil jij dan ’n Duitser
Nee, mamma, nee
’n Duitse man, die wil ek nie
Want schweinefleisch, dat lus ek nie
Dit is my plesier met die boerjongkerels hier. Bron

Dochterlief wil ook geen Fransman (’n Franseman die wil ek nie want „parlez-vous“ verstaan ek nie), geen Engelsman (’n Engelsman, die wil ek nie want „I love you“ verstaan ek nie ) of een Hollander (’n Hollander die wil ek nie want klompe dra, dit sal ek nie).
Wat wil ze? ’n Boereman, die wil ek – In ’n Boer se arme wil ek lê!

Bobbejaan en Rudi (B. Schoepen Archive)

Maar Bobbejaan Schoepen dus …
Misschien zijn er zelfs nog een paar Duitse lezers die zich deze uitzending herinneren.

In Lichtaart (in de provincie Antwerpen) bouwde Bobbejaan Schoepen een pretpark (Freizeitpark) op.

Wie naar Bobbejaanland wil – maar dicht bij huis wil blijven – wipt dus even over de grens en gaat naar België.

 

Over Diksmuide en een gans of vijf

Er was eens een toerist die naar Brugge trok en er in een hotel in de Goezeputstraat sliep. Zonder het goed te beseffen was ze midden in de Nederlandse taalgeschiedenis beland. Luister.

De Goezeputstraat blijkt, via omwegen, iets met ganzen te maken te hebben. Goeze blijkt een “oud” woord voor gans – misschien heeft een leek genoeg aan die informatie. Maar als we eens met een taalhistorisch oog naar dat woord kijken, merken we dat het in een opmerkelijke rij past. Zoek in volgend rijtje maar eens de gemeenschappelijke elementen:

Engels five – goose – mouth
Duits fünf – Gans – Mund

Je ziet woorden die qua structuur erg gelijkend zijn, maar waar het Duits telkens een nasaal (hier een n) heeft, komt in het Engels een lange klinker voor een fricatief (een wrijfklank, hier labiodentale v, een alveolaire s en een dentale th).

In het Engels is die nasaal weggevallen wat voor een verlenging van de klinker zorgde. Heel regelmatig allemaal, deze nasale syncope met compensatie in vocaallengte.

Eksterganzen zijn verrre verwanten van de ganzen die we in Europa kennen maar komen enkel in Oceanie voor. (benjamint, CC-BY-SA 3.0)

Maar hoe zit het voor het Nederlands? We breiden het tabelletje uit:

Engels five – goose – mouth
Duits fünf – Gans – Mund
Nederlands vijf – gans – mond

Weg is de symmetrie! Je kan hoogstens zeggen dat het Nederlands tussen het Duits en het Engels zit.

Of je kunt met onze toerist eens preciezer naar die Nederlandse woorden kijken. Eerst de gans: in Brugge, de hoofdstad van de provincie West-Vlaanderen, vind je de vorm zonder -n, in de straatnaam. En ook in West-Vlaanderen vind je nog de stad Diksmuide (beroemd/berucht door de Eerste Wereldoorlog en de IJzerbedevaart), het suffix -muide in toponiemen wijst op een monding. En dat je ook in het West-Vlaams bij het tellen tot tien geen nasaal meer voor de fricatief hebt, zal nog nauwelijks verbazen.

Ook in het West-Vlaams vinden we dit klankfenomeen dus terug, een fenomeen dat het West-Vlaams met het Engels, en overigens ook met het Fries, deelt. Het is een vroege aftakking binnen het Germaans, die in de Ingveoonse of Kustgermaanse talen bewaard bleef, terwijl de kenmerken in het Algemeen Nederlands soms wel en soms niet overgenomen werden.

P.S. In het gastcollege van Cefas van Rossem kwam nog een ander voorbeeld aan bod. In zijn Nederlandse data uit Zuid-Amerika komt “dissedag” voor dinsdag voor. Een nasaal voor een fricatief die wegvalt, je ziet het patroon.

Pieter in Congo

Is dit geen sympathieke 17e-eeuwer?
Pieter van den Broecke (1585-1640) geportretteerd door Frans Hals.

Frans Hals – Pieter van den Broecke

Geboren werd hij in Antwerpen. In 1585 (de val van Antwerpen) vluchtte het calvinistische gezin naar het noorden en landde in Amsterdam. Pieter werd koopman, handelde in suiker (Madeira) en maakte carriere bij de VOC.

Dit prachtige portret hangt in Kenwood (GB). En Pieter leerde ik kennen dankzij een boekje getiteld: Kongo. Een voorgeschiedenis van Lucas Catherine, een Belgisch Historicus van Vergeten Zaken, zoals de omslag vermeldt.

Pieter van den Broecke was namelijk een paar keer (1608-1612) in Congo en heeft daarvan ook verslag gedaan. En wat ik over en van hem las, past bij dit portret. Onderstaande citaten komen uit Pieter van den Broeckes reisverslag dat Klaas Ratelband in 1950 heeft uitgegeven.

Pieter ontdekte aldaar een soort mensen, naakt, behaard en de taal niet machtig met een duimgroot staartje boven de aarsopening:

een secker slach menssen (Raul654, GFDL)

Ontrent de reviere Cacongo, gelegen op de hoochte van 5 graden, onthouden haer een secker slach menssen, bij de Portogissen genampt Salvagis; sijn heel wil<t>, connen niet sprecken, loopen nackt ende sijn heel ruych over haer heele licham van haer; achter boven de clove van den ars staet een stertien, gelijck een duym groodt. (p. 71)

Zijn beschrijving van de lokale sprekende bevolking is niet minder vriendelijk dan die van de gorilla’s: ze zijn pikzwart, fraai geproportioneerd, hebben mooie gelaatstrekken, zijn goedaardig, geen dieven, beminnelijk en beleefd en zijn meer op de Nederlanders gesteld dan op de Portugezen; als ze elkaar tegenkomen klappen ze in hun handen en roepen welkom!

Dit volck is altsamen peckswardt, fray gepropossionert van lijff ende leeden, ende seer wel besneden van tronnien, goedardich van natur, onsse natie meer als de Portogissen (die daer over de 40 jaeren gefrequentert hebben) toegedaen; niet dieffachtich, maer haten deselvigh seer. Sijn heel minnelijck en cortoes; alse malcanderen gemoeten, cloppen in haer handen en roepen sacarilla sacarilla, dat soo veel te seggen is willecom, weest gegroet. (p. 66)

Goedaardig zijn ze, maar de vrouwen doen het zware werk; de heren laten zich bedienen en zijn zo lui als Spaanse vrouwen:

De vrouwen moeten de mans den coost voor winnen, sayen, mayen, ploegen het landt met houwellen, ende doen voorts veel bloedighen arbaydt; ondertusschen lijdt den man wel mack op sijn sijde  (min noch meer als de luye vrouwen in Spannien doen) (p. 67)

Maar opgepast: er liggen ziektes op de loer voor wie intiem met deze vrouwen verkeert. Binnen 9 dagen kan een man dit contact met de dood bekopen, want hun aard komt met de onze niet overeen.

Een ider moet hem in dese quartieren wel wachten bij vrouwen te loopen of te veel te converserren, wanter van 10 niet een is ofte sal een harde sickte crijghen, ofte om de 9 dach, als begint sieck te woorden, doot sijn, om dat haerre naturre met donsse niet overeen en compt, gelijck ick bij experentie in mijnnen tijdt, doen ick daer ongeveer 16 maenden aen landt lach, bevonden hebbe. (p. 68)

Tot zover Pieter van den Broecke in oktober 1612.

Maar onze Pieter was ook geen onschuldslam, geen watje (Weichei).
Wat lees ik in Kind aan de Ketting, een publicatie van KIT Publishers? Hij kocht een fray jonck maysken van ontrent 10 jaeren voor 130 pond rijst (p. 23). En kinderen had hij, behalve met zijn Nederlandse vrouw, met verschillende „slavinnen“. (p. 23)

Laat ik er ook op wijzen dat in het begin van de 17e eeuw de Republiek, de VOC in opkomst was. De Hollanders zetten (nog) hun beste beentje voor (sich von seiner Schokoladenseite zeigen). De Portugezen hadden een deel van hun koloniale rijk verloren en waren in 1580 Spaans geworden. En Spanje was de de doodsvijand van de Republiek, wat Pieters harde oordeel over de Spaanse señorita’s deels verklaart.

Nieuwsgierig geworden? Kijk ook eens op Historiek.


Pieter van den Broecke: Reizen naar West-Afrika van Pieter van den Broecke, 1605–1614. Bezorgd door Klaas Ratelband. Nijhoff, ’s-Gravenhage 1950.

Aspha Bijnaar (red.): Kind aan de ketting. Opgroeien in slavernij toen en nu. KIT Publishers, Amsterdam 2010


 

Rundfunk zieht „blank“…

…aus dem Verkehr. Wenn es darum geht, rassistischen Sprachgebrauch und alte koloniale Muster zu vermeiden oder insgesamt einfach respektvoll zu sprechen und zu schreiben, dann steht häufig das „N-Wort“ im Raum. Es ist nicht lange her, dass es einem AfD-Politiker immer noch nicht zu blöd war, es zu benutzen.

In den Niederlanden diskutiert man jetzt über das Gegenstück. Der öffentliche Rundfunk NOS hat eine redaktionelle Entscheidung getroffen, wie Menschen mit heller Hautfarbe genannt werden sollen: Ab sofort will man statt blank eher wit sagen. Nicht unbedingt als feste Regel, aber als Empfehlung an die Redaktionen. Andere Medien, vor allem Zeitungen, schließen sich dem an.

Warum diese Änderung? Für viele scheint blank fest zu einem Begriffspaar zu gehören und damit das längst nicht mehr akzeptable Wort für dunkelhäutige Menschen sozusagen unsichtbar mit aufzurufen. Das ist nicht völlig von der Hand zu weisen, denn blank ist ein Begriff, der gerade in Texten aus der Kolonialzeit immer dann vorkommt, wenn es um Gegensätze zwischen den Menschen geht, um „wir“ und „die Anderen“. Blank bedeutet in diesem Fall vor allem farblos. „Farbe“ haben eben in der kolonialen Logik nur „die Anderen“.

Dass wit im Niederländischen als unverfänglicher gilt, ist aus deutscher Perspektive vielleicht überraschend. Wit wurde für die Beschreibung von Hautfarben auf Niederländisch seltener benutzt. Auf Deutsch und auch Englisch dagegen sehr wohl: Der weiße Mann ist ein absolut koloniales Konzept (interessanterweise spielt dabei auch das Geschlecht noch eine Rolle), und auf Englisch ist die Phrase von The White Man’s Burden fest verankert für koloniales Denken. Blank ist auf Deutsch dagegen zum Beispiel ein glänzendes Metall oder umgangssprachlich jemand der nackt oder pleite ist.

Wer nur die unschuldige weiße Vase sehen will, blendet die schwarzen Gesichter bereitwillig aus. (B. Derksen, CC-BY-SA 3.0)

Es überrascht wenig, dass die PVV von dem neuen Formulierungsvorschlag wenig hält. Der Rundfunk zitiert den Abgeordneten Martin Bosma mit der Beschwerde „dat je aan de andere kant van de wereld moet kijken om een woord in diskrediet te brengen.” Das ist ziemlicher Unsinn, denn die Bezeichnungen gingen schließlich von den Niederlanden als Kolonialmacht aus. Sie haben sich selbst in Misskredit gebracht. Dass die Rechte nicht gern ans andere Ende der Welt schaut, weil man dort mit Kolonialgeschichte konfrontiert wird, ist kein Wunder.

Lustigerweise beruft sich Bosma selbst auf die Sprachgeschichte: Blank sei schon tausende Jahre alt. Wit ist das allerdings auch. Beide Wörter gehören zum uralten Wortschatz – aber wofür genau das ein Argument sein soll, ist fraglich. Auch alte Wörter können respektlos und diskriminierend sein oder im Laufe der Zeit eine solche Konnotation entwickeln. Bosma möchte jedenfalls selbst kein witte man sein, sondern weiterhin blank. Was implizit ausgedrückt mit sich bringt: Er möchte auch weiter neger sagen dürfen.

In der Diskussion hat sich auch der flämische Rundfunk zu Wort gemeldet. Der nieuwsombudsman der VRT, Tim Pauwels, findet den Wechsel von blank zu wit ebenfalls überflüssig. Pauwels räumt frei ein, dass er sich über blank keine Gedanken macht und es deshalb auch keine Konnotation hat. Sich selbst nimmt er großzügig als Modell, um die gesamte Debatte für unsinnig zu erklären.

Pauwels und Bosma berufen sich beide auf den Van Dale. Bosma sagt, laut Wörterbuch sei wit kein Wort für eine Hautfarbe, und die Entscheidung damit schlichtweg falsch. Er hat nicht verstanden, dass der Van Dale keine ewig gültigen Regeln aufstellt, sondern den Sprachgebrauch abbildet und erst damit Orientierung über den Bereich des Standards bietet. Wenn also künftig wit häufiger für eine helle Hautfarbe benutzt wird, dann wird das demnächst auch im Van Dale ankommen. Pauwels sagt seinerseits, von einer Konnotation des Wortes blank stünde nichts im Van Dale, also gebe es sie nicht. Auch er scheint auf eine große magische Kraft des Wörterbuches zu vertrauen: was drin steht, ist Teil der Sprache; was fehlt, existiert in der Sprache nicht.

Der Van Dale gibt selbstverständlich bei den allermeisten Wörtern keine Konnotationen an, weil es davon unendlich viele gibt. Das Buch würde einfach überquellen. Dass man es mit negativen Konnotationen gerade im Bereich von rassistischen Begriffen beim Van Dale sowieso nicht so genau nimmt, haben wir hier schon einmal gesehen. Unabhängig davon muss Pauwels Blick in den Van Dale unter dem Eintrag blank sehr selektiv gewesen sein. Bei Punkt 4 wird dort das Begriffsfeld rund um die Hautfarbe abgehandelt. Die ersten beiden Beispiele: „het blanke ras“ und „blanke slavinnen“. Man muss schon sehr gezielt wegschauen um dabei nicht den kolonial-rassistischen Kontext des Wortes zu erkennen.

Natürlich steht bei der ganzen Debatte auch immer eine weitere Frage im Raum: Brauchen wir überhaupt einen Begriff, mit dem Menschen nach Hautfarben klassifiziert werden? Ideal wäre eine Gesellschaft, in der wir das nicht tun und daher auch der Wortschatz dafür irrelevant wird. Solange es aber rassistische Strukturen in der Welt gibt, müssen wir diese beschreiben können. Wir brauchen also Begriffe für die Konzepte, die rassistische Vorstellungen benutzen: für Menschenbilder auf der Basis von Hautfarbe. Nur sollten wir dabei nicht in die Falle tappen, bei der Bezeichnung dieser Konzepte auch die abwertenden Begriffe zu übernehmen. Dass manche genau darauf bestehen, kann einem das blanke Entsetzen einjagen.

Volzet

We zijn in Brugge en zoeken een hotel. Volzet! (ausgebucht)

Wat nu?
Gaan we naar het hotel in de Oude Zak? De zak (cul de sac) is een doodlopende straat.

Naar de Gruuthusestraat? Gruuthuse is de geslachtsnaam van middeleeuwse heren… liever gezegd: de naam van een middeleeuws geslacht van heren, of van een middeleeuwse adelijke familie?

Of naar de Roompotstraat? Ook Roompot is blijkbaar een zeer oude geslachtsnaam!

Om freudiaanse reden had men – hoewel correct Nederlands – het woord geslacht in deze context wellicht beter vermeden.

Zoekt u een kamer in Brugge? Keuze te over! (im Überfluss)
Ik logeer graag in de Goezeputstraat… etymologisch ook niet oninteressant.

Wie verrückt ist das nicht?

Wenn man es genau nimmt, sind rhetorische Fragen eine Art Erpressung. Frage ich beispielsweise „Ist das nicht großartig?“, dann erwarte ich selbstverständlich ein „ja“ oder „doch“ als Antwort. Ein „nein“ wäre jedenfalls die ungewöhnlichere Antwort und erfordert oft eine Erklärung, zumindest ein „Das finde ich nicht.“ Das funktioniert in vielen Sprachen und ist nicht besonders spektakulär, weil wir es als kommunikative Konvention so gelernt haben.

Die rhetorische Frage soll eigentlich dazu dienen, übereinstimmende Meinungen offenzulegen. Die Negation in der Frage erfüllt den Zweck, eine bestätigende Antwort zu provozieren, die formal ein Widerspruch zu dem negativ formulierten Urteil in der Frage sein soll.

Das „rhetorische Fragezeichen“ wurde zur Unterscheidung rhetorischer von echten Fragen vorgeschlagen. (Æ. Bjarmason, PD)

Mit negierten Fragen treibt das Niederländische es aber noch etwas weiter als das Deutsche. Rhetorische Fragen werden in beiden Sprachen in lockeren Gesprächen inzwischen häufig als wie-Fragen formuliert:

Wie geil ist das denn?

Hoe gek is dat?

Hoe gek is dat niet?

Die deutsche Frage kann nur ohne Negation gestellt werden, auf Niederländisch geht beides. Noch ein paar Beispiele, bitteschön:

Hoe goed start deze reeks niet? (De Morgen)

Hoe geweldig is dat niet? (Twitter)

Hoe triest is dat niet? (jouwrouwverwerking.nl)

Diese Fragekonstruktion mit wie/hoe ist an sich schon merkwürdig, denn eigentlich möchte man nur eine Bestätigung des Urteils an sich – das kann ein positives oder ein negatives sein. Die antizipierte Reaktion ist wohl „sehr X“ oder „wirklich äußerst X“. Aber im Grunde geht es um das Ob, nicht um das Wie. Es wird gar keine graduelle Bewertung erwartet, also keine Antwort im Sinne von „auf einer Skala von 1 bis 10 liegt das etwa auf Stufe 8“.

Die Negation in der niederländischen Variante macht die Sache noch seltsamer. Eine Wie-Frage zu negieren, ergibt in diesem Zusammenhang wenig Sinn. Frage ich „Wie verrückt ist das nicht?“, dann wäre die Antwort etwa „Das ist nicht wenig verrückt.“ Schließlich ist man sich einig, dass es sehr verrückt ist. Dahinter steckt eine enorm komplizierte Logik, die wir in der Kommunikation entweder im Hintergrund ohne weiteres abarbeiten – oder eben einfach ignorieren, weil die Frage völlig konventionalisiert ist.

Das niet ist vielleicht sowieso nur eine Kontamination, die aus dem verbreiteteren (und wohl auch älteren) Muster ganz oben übernommen ist, also der negierten Ja-Nein-Frage. Das erklärt auch, warum auf „Hoe gek is dat niet?“ eine häufige Antwort einfach nur ja ist. Das heißt, man antwortet auf eine W-Frage mit einer Bejahung oder Bekräftigung, was eigentlich ausgeschlossen ist.

All das zeigt uns wieder einmal, wie extrem leistungsfähig Sprache ist – und auch wir, die sie benutzen: Wir können unsinnige Fragen stellen, auf die wir auch keine sinnvolle Antwort erwarten, außerdem eine völlig unpassende bekommen, und damit trotzdem harmonisch feststellen, dass wir einer Meinung sind.

Een afspraak of een afspraakje?

Afspraak (Rieder, GFDL)

Als Duitstaligen naar de tandarts moeten, maken ze een afspraak (Termin).
Hebben ze een afspraakje (Verabredung) met een tandarts, dan gaan ze hoogstwaarschijnlijk niet met opengesperde mond in een stoel liggen.

Afspraakje (CC-BY-SA-2.0 )

Nederlandstaligen kunnen alleen afspraken maken of afspraakjes. De eerste zijn meestal zakelijk, de laatste zijn privé.

Ik ken niemand die, als zijn/haar kernspintomografie (MRT) verontrustend is, een afspraakje met de oncoloog maakt: hij/zij maakt een afspraak.

Ook het werkwoord afspreken is privé.
Je spreekt niet af met je behandelende arts – nou ja, tenzij…

Je kunt uiteraard wel iets met hem/haar afspreken: dat je over twee weken terugkomt bijvoorbeeld; of dat je meer fruit zult eten, dat je gaat gymnastieken, dat je goed zult flossen (Zähne mit Zahnseide reinigen).

Duitstaligen treffen sich met vrienden. Nederlandstaligen spreken met vrienden af.

Kom je vanavond eten?
Nee, dat gaat niet, ik heb met Flip afgesproken! (ich treffe mich mit Flip)

Deutsche Umlaute im Afrikaans?

von Henning Radke

Einen sprachlichen Standard festzulegen, kann herausfordernd sein. Dies zeigt ein Beschluss der Taalkommissie über die offizielle Rechtschreibung des Afrikaans. Auslöser war u.a. das unscheinbare Wort Brötchen, das über die deutschsprachige Minderheit Namibias schon vor längerer Zeit seinen Weg in die regionale Umgangssprache des Afrikaans gefunden hatte. Diesem Umstand sollte nun Rechnung getragen werden, indem das Wort als Namibiese Standaardafrikaans anerkannt und sogleich orthographisch integriert wurde: Aus brötchen wurde bretsjen; getreu dem Motto ons skryf soos ons praat: Wir schreiben, wie wir sprechen! Ihrer Ankündigung in sozialen Medien fügte die Taalkommissie zwei Artikel aus Namibias größter, afrikaanssprachiger Tageszeitung Republikein bei.

Bäckerei in Swakopmund: Im Vergleich zum vetkoek sind brötchens ein Schnäppchen. (Foto: H. Radke)

In shakespear’scher Manier fragt dort einer der Autoren, „om te umlaut of om nie te umlaut nie“ und überlegt, ob das im Afrikaans so untypische [ö] bei Brötchen vielleicht besser doch erhalten bleiben sollte. Am Ende seiner Überlegungen kauft sich der Autor zur Mittagszeit nicht etwa ein bretsjen sondern ein Brötchen. Der andere Artikel steht der neuen Orthographie wohlwollender gegenüber und zitiert Stimmen, die die Anpassung begrüßen.

Ein Café in Gobabis, 200km östlich von Windhoek: Diese Speisekarte muss nicht neu gedruckt werden, denn brötchen ist nun offizielle Rechtschreibung im Afrikaans. (Foto: M. Nock)

Beide Meinungen sollten einen Vorgeschmack auf die kontroverse Diskussion bieten, die das orthographisch integrierte Brötchen sogleich auslöste. Die Reaktionen in sozialen Medien reichten von Akzeptanz („Wonderlik. Niks so lekker soos ’n bretsjen nie“) über Zweifel („Kon die kommissie nie maar die Duits behou het nie?“) bis hin zu Sarkasmus („As ’n woord so erken word, kry hy ’n sertifikaat of iets?“) und offener Ablehnung. Diese Debatte ist bemerkenswert für eine Sprachgemeinschaft, die selbst Wörter wie Chips (Afr. tjips) und Box (Afr. boks) orthographisch integriert hat.

Wer nun meint, die Reaktionen würden mit der Zeit nachlassen, der irrt. Vier Monate später erschien ein neuerlicher Artikel unter der Überschrift Taalkommissie kom voel polsslag van Afrikaans – Taalkommissie, fühl den Pulsschlag von Afrikaans. Darin die Botschaft, dass das laaste woord in der Debatte noch nicht gesprochen sei. Auch die Taalkommissie selbst äußerte sich zu ihrem Selbstverständnis: „Ons oogmerk is om norme vir die taal te stel, maar tog te verseker dat ons nie besluite neem eensydig van die taalgemeenskap wat Afrikaans praat nie. Ons moet kennis neem van wat aangaan.“

Das Motto also: Standardisierung ja, aber nur in Übereinstimmung mit der Sprachgemeinschaft, der taalgemeenskap. Den Worten folgten Taten: 11 Monate nach der Einführung von bretsjen wurde dieses von der Taalkommissie durch brötchen ersetzt.
Die taalgemeenskap hatte es nicht anders gewollt.

Alle drei die unmöglichen Erklärungen

Ik heb een theorie: lidwoorden zijn ooit ontwikkeld om het leren van een vreemde taal moeilijker te maken. Ook al is het Nederlands voor Duitstaligen nogal makkelijk te leren en andersom – als het niets kost, deugt het niet. Daarom moet het Nederlands ook voor Duitstaligen voldoende moeilijk zijn zodat ze hun buurtaal waarderen. Vandaar het verschil tussen het-woorden en de-woorden, de verschillende verbuigingen van adjectieven na bepaalde en onbepaalde lidwoorden (een groen huis – het groene huis), en in de tegenovergestelde richting de vier naamvallen en drie geslachten van het Duits.

Maar het wordt nog ingewikkelder. Soms moet je zelfs weten of je in het Nederlands überhaupt een lidwoord kan of moet plaatsen. Stel dat ik wil verhuizen. Ik pak mijn spullen in dozen en ik laat er een vallen. Ik open de doos:

Alle drie glazen zijn kapot.

S. Viinamäki, CC-BY-3.0

Alle drei Gläser sind kaputt.

Deze structuur is mogelijk in het Duits en in het Nederlands. Maar het Nederlands heeft nog een tweede mogelijkheid die in het Duits niet bestaat:

Alle drie de glazen zijn kapot.

*Alle drei die Gläser sind kaputt.

In plaats van het lidwoord kan je hier ook een andere determinator zetten. Dat kan ook in het Duits, maar de volgorde is dan juist omgekeerd:

Alle drie mijn glazen zijn kapot.

Alle meine drei Gläser sind kaputt.

Alle drie die glazen zijn kapot.

Alle diese drei Gläser sind kaputt.

Deze zinnen zijn door de moedertaalsprekers op onze afdeling allemaal goedgekeurd. Maar wat als ik een grote doos laat vallen, met meer glazen erin?

Kapotte glazen zijn ook kunst, bv. bij Willem C. Heda. (PD)

Alle zes de glazen zijn kapot.

Alle negen de glazen zijn kapot.

Alle zevenentwintig de glazen zijn kapot.

Alle honderd de glazen zijn kapot.

Of zelfs:

Alle negen mijn glazen zijn kapot.

Alle zevenentwintig die glazen zijn kapot.

Alle honderd onze glazen zijn kapot.

Mogelijk of niet? Mijn twee getuigen zijn het niet eens met elkaar. Voor één collega kan het allemaal, voor de andere collega wordt het heel erg vreemd voor getallen boven de drie. Taaladvies, Taaltelefoon en Onze Taal zeggen dat ook: bij kleine getallen is de vorm mét lidwoord gebruikelijker dan die zonder, bij grote getallen wordt het lidwoord minder vaak gebruikt. Alle drie de adviespagina’s zijn vrij voorzichtig met hun formuleringen. Ze zeggen niet dat alle zevenentwintig de glazen niet kan. Maar voor veel moedertaalsprekers ligt er blijkbaar een natuurlijke grens bij ongeveer drie of vier.

Hoe komt dat? Je zou aan fonologische redenen kunnen denken. Woorden voor hoge getallen zijn meestal vrij lang en hebben erg ingewikkelde aneenschakelingen van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Als je daarna nog een onbeklemtoond lidwoord hebt, wordt het ritme misschien moeilijker te realiseren. Maar als dat zo is, zou je kunnen verwachten dat alle honderd de glazen beter is dan alle negenennegentig de glazen want honderd is betrekkelijk minder complex dan negenennegentig. Dat lijkt niet het geval te zijn. Voor collega A zijn die twee zinnen prima, voor collega B zijn ze allebei onmogelijk.

Collega B stelt voor dat alle drie de glazen nog dicht bij allebei de glazen ligt en daarom mogelijk is, terwijl een hoger aantal niet meer bijzonder duidelijk op deze vaste formule lijkt. Niet zo gek. Maar waarom is alle zevenentwintig de glazen zonder meer mogelijk voor collega A?

Een semantische verklaring misschien? Een bepaald lidwoord gebruiken we om uit een grote hoeveelheid dingen een kleinere hoeveelheid uit te kiezen die al bekend is: het glas is van alle glazen ter wereld datgene waarover ik het wil hebben. Door alle te gebruiken wordt de beschikbare hoeveelheid echter beperkt: er is een onbekende hoeveelheid glazen in de wereld. Uit deze onbekende hoeveelheid kies ik er een bekende uit, bv. drie of zeven of zevenentwintig. Over precies dit aantal glazen wil ik in het vervolg spreken. Ik wil beklemtonen dat ik het in mijn uitspraak over de hele hoeveelheid heb: alle drie of alle zevenentwintig glazen die ik eerder uit de onbekende hoeveelheid van alle glazen heb gekozen. Maar bij een grote hoeveelheid is het aantal al heel precies bepaald door een erg specifiek telwoord dat waarschijnlijk niet toevallig gekozen is en niet de betekenis heeft van ‘enkele’ of ‘een klein aantal’ dingen. Als ik dus alle met zevenentwintig heb gecombineerd, dan is dit al tamelijk duidelijk bepaald. Met alle drie de glazen daarentegen kan ik nog eens beklemtonen dat de drie glazen daadwerkelijk de complete hoeveelheid voorwerpen zijn waarover ik mijn uitspraak doe.

Deze verklaring is uiteraard vergezocht. Je zou waarschijnlijk ook net het tegendeel kunnen beweren: bij een grote hoeveelheid is het beter om nog eens te beklemtonen dat juist dit het volledige aantal is waarover ik het wil hebben.

Met andere woorden: tot nu toe zijn alle drie de verklaringen onbevredigend. Maar misschien zijn er nog andere mogelijkheden die ik niet heb bedacht.

Een terras achteraan…

We zijn in België en zoeken een terrasje… oké, een Terrasse!
Graag buiten in de zon, maar niet aan de straatkant, liever in de tuin achter het huis (derrière la maison).

Geen probleem blijkbaar!
Terras is NL voor het Franse terrasse, maar daar val ik niet over (daran stoße ich mich nicht). „À l’arrière“ (aan de achterkant) interpreteer ik graag als: achter het huis… hoewel het eigenlijk iets anders betekent:

Aan de achterkant heeft het huis geen ramen (il n’y a pas de fenêtre à l’arrière) en achter het huis (derrière la maison) spelen mijn kinderen.

Maar – ik ben tenslotte docent Nederlands – de mededeling: Terrasse achteraan?

Het Nederlandse achteraan is een bijwoord (Adverb). Als je achteraan zit, dan betekent dat: achter alle andere mensen; dan kan dat ook betekenen: achter in de zaal – maar niet achter de zaal (hinter dem Saal).

Een terras achteraan betekent voor mij (NL) automatisch dat er vóór dat terras – waar ik eindelijk mijn kriek wil drinken – nog een hele hoop andere dingen te zien en/of te verrichten zijn.

Maar ook de Franstaligen zijn soms de weg kwijt.
Dat doet deugd! (das ist wohltuend)