Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Rotjeknor

Deze bijdrage over Mokum Alef (Stad A) en Mokum Reisj (Stad R) werd in Mokum Beis (Stad B) geschreven. Het was een joodse gewoonte steden te benoemen als Mokum (stad) + de eerste letter van de naam van deze stad. Alleen in Amsterdam (Mokum Alef) heeft het woord Mokum overleefd. Wat heet! Mokum ís Amsterdam!

In Mokum Beis (Stad B), ook een heel bijzondere stad die zonder joodse inbreng (literatuur, kunst, politiek) niet denkbaar is, kent men die benaming niet meer. Het was lang die Viersektorenstadt, de inwoners werden wel Insulaner genoemd; overgebleven is Balkonien (vooral gebruikt als antwoord op de vraag van een buurman waar je je vakantie doorbrengt) of gewoon in de plaatselijke tongval (Mundart) Bah-lin.
Mokum Reisj (Stad R) ten slotte wordt tegenwoordig door de bewoners liefdevol Rotjeknor genoemd.

De rivaliteit tussen Rotjeknor en Mokum is oud. Rotterdam (platgebombardeerd op 14 mei 1940) dreigde de hoofdstad voorbij te streven: moderne architectuur (ze hadden daar sinds het bombardement plaats genoeg) en ook nog een metro: dat kon Amsterdam niet op zich laten zitten en dus kwam er ook daar een metro. Bewoners van deze steden duiden elkaars stad aan met het netnummer (Vorwahl): Rotterdam is 010 (nul-tien) en 020 (nul-twintig) is de hoofdstad.

Tekst van Jules Deelder op een flat op de Nieuwe Binnenweg, R’dam (Henk Bezemer, CC-BY-SA-3.0)

Kent u de Rotterdamse variant van het Nederlands? Voor beginnelingen een gedicht van Kees Stip:

“Er was te Rotterdam een kreeft
die steeds “ik hebt” zei voor “ik heeft”
“En dit”, zo zei een Amsterdammer,
“is daarom zo bijzonder jammer
omdat het toont welk wanbegrip
men daar van werkwoordsvormen hib.”

Meer over het Rotterdams op NEON. En voor héél erg vergevorderden: Jules Deelder, de nachtburgemeester van Rotterdam!

De rivaliteit tussen de beide voetbalclubs (Feyenoord en Ajax) neemt soms zulke smakeloze vormen aan, dat ik daaraan geen woorden ga vuilmaken (kein Wort über etwas verlieren).

In één opzicht overtreft de moderne havenstad Rotterdam de historische wereldhaven Amsterdam: Roterdammers zijn taalkunstenaars! Niet alleen dat ze over hun eigen stad als Rotjeknor spreken, er is nauwelijks een stuk moderne architectuur te noemen dat ze niet van een eigen naam hebben voorzien. Daarover hebben we ook al eerder geschreven: het Potlood, de Hoerenloper, de Koopgoot, Jan Gat en zo…

Rotterdam CS (Hein56didden, CC-BY-SA-3.0)

Er staat sinds een tijdje een nieuw centraal station in de Maasstad en dat moest natuurlijk ook een naam krijgen: het werd Station Kapsalon.

Waarom? Niet omdat het lijkt op een Friseursalon! Nee, het station lijkt op een patatje kapsalon. Wat dat is kunt u bij Buurtaal lezen. Waar die vreemde benaming vandaan komt, dat leest u hier: een Rotterdamse kapper bestelde dagelijks een goede snack voor de middagpauze en die speciale samenstelling van allerlei lekkers werd dus het patatje (of friet) kapsalon en dat vond zijn weg in Rotjeknor en ver daarbuiten (darüberhinaus)!

Kortom: het futuristische dak van Rotterdam CS ziet eruit als een omgekeerd aluminium schaaltje waarin die overheerlijke snack geserveerd wordt. Klik hier maar eens!

Ein Wort, das nicht trendet

Zugegeben, die niederländische Sprache ist wahrscheinlich die Königin der Konversion. Gib ihr ein Substantiv, und sie macht ein Verb daraus, koste es was es wolle. Computeren, tennissen, treinen – alles kann, nichts muss. Doch in einer kleinen Ecke des Internets schleicht sich heimlich das Deutsche von hinten an und paff! bastelt es eine implizite Transposition, die sich gewaschen hat.

Zugegeben, so klein ist diese Ecke im Internet nicht, sie heißt Twitter. Und auf Twitter kann auf Deutsch ein Thema inzwischen trenden. Ja, richtig gelesen: Das Thema trendet. Wenn viele Menschen über dasselbe schreiben und dafür denselben Hashtag benutzen, dann bildet sich ein Trend heraus. Auf Englisch sagt man dafür in der Regel, das Thema is trending. Viel seltener, vielleicht sogar ungrammatisch ist die Variante *it trends. Die Verlaufsform überrascht kaum. Trends sind schnell vorbei und es wird über sie in der Regel nur solange gesprochen, wie sie andauern. Ein Trend, der keiner mehr ist, ist nicht die Rede wert und braucht auch keine Verlaufsform mehr.

Hashtags

Wer trenden will, braucht Hashtags. (PK)

Das Deutsche hat eine solche Verlaufsform bekanntlich nicht. Also nimmt man sich den Trend und macht ihn zu einem einfachen, wunderbar flektierbaren Verb. Es kann sogar auch transitiv verwendet werden. In einem Diskussionsforum fragt ein unerfahrener User, wie man gezielt trenden kann, also selbst einen Trend setzt. Jemand missversteht die Frage und denkt, es ginge darum, sich an einem konkreten Trend zu beteiligen. Die Antwort: „Das trendet man, indem viele Leute gleichzeitig den gleichen Hashtag benutzen.“ Man kann also auch etwas trenden, indem man sich absichtlich an einen Trend anhängt und einen Hashtag mitbenutzt. Übrigens kann man auch etwas hypen. Bei einem Hype ist der Erfolg wahrscheinlich noch kurzlebiger als bei einem Trend. Allerdings ist das Verb hypen offenbar tatsächlich nur auf transitiven Gebrauch beschränkt. *Das hypet gerade sehr funktioniert nicht so recht.

Und das Niederländische, mit seiner Leidenschaft für die Verbbildung? Es verweigert sich dem Trend. Beim Algemeen Dagblad schreibt man beispielsweise: „Blauwe Whatsapp-vinkjes trending op Twitter“. Man kann problemlos das Hilfsverb weglassen, wie in einer Zeitungsüberschrift üblich. Aber für das Vollverb bzw. hier die prädikative Partizipform braucht man die englische Form. Einen Grund dafür kann man zumindest vermuten: Auch im Niederländischen gibt es die englische Verlaufsform nicht. Und das Präsens der dritten Person eines Verbs trenden wäre trendt. Zumindest in der gesprochenen Sprache wäre diese Form nicht hörbar zu unterscheiden vom Substantiv trend. Für die geschriebene Sprache ist das allerdings kein Argument. Und im Internet wird nun einmal mehr geschrieben als gesprochen.

Was das Niederländische sehr wohl kennt, sind andere Trend-bezogene Verbableitungen wie trendhoppen, trendsetten und trendwatchen. Alles sehr interessante Verben, die eine unterschiedliche Beteiligung an Trends transportieren. Etwas hypen kann das Niederländische genauso gut wie das Deutsche. Nur mittrenden, das kann es noch nicht.

Sehr enthusiastisch hofft zumindest ein Internetuser darauf, dass sich das Verb blendlelen durchsetzen wird, abgeleitet von der Medienplattform Blendle. So sehr er seine Wortkreation auch zu hypen versucht, die Chancen sind eher gering. Ableitungen von Markennamen setzen sich deutlich schwerer durch und ausgehend vom Schriftbild stolpert die Aussprache von blendlelen sehr. Niemand weiß außerdem, ob Blendle dauerhaft erfolgreich wird – oder ob es nur kurzzeitig trendet. Beim Trenden jedenfalls hat das Niederländische den Trend verpasst. #Sprachwandelfail

Met Erasmus naar Gent

illustratieDe Belgische stad Gent is niet alleen bekend voor cuberdons (Gentse Neuzen) en sneeuwballen, maar is vooral een populaire plaats voor studenten uit het hele land en uit de hele wereld om te studeren.

Al enthousiast over de oude binnenstad en de vele studenten in Gent, besloot ik om voor een Erasmussemester aan de UGent te solliciteren en kreeg in maart 2015 een bevestiging.

Graslei_kl

De Graslei in Gent. (K. Gugisch)

In Berlijn studeer ik muziek- en mediawetenschap, in Gent ging ik dus colleges kunstwetenschappen volgen en kon ook andere aspecten van cultuurwetenschappen, zoals dans- en theatergeschiedenis of monumentenzorg leren kennen. Daarnaast kreeg ik de kans aan een muziekwetenschappelijke cursus aan de Hogeschool Gent (afdeling KASK – conservatorium) deel te nemen. De taken aan de universiteit en de examens in januari vond ik allemaal moeilijker dan hier in Berlijn en ik was er heel wat tijd mee bezig. Maar als ik over mijn tijd in België nadenk, is dat minder over het gestresseerd zijn door het studeren. In plaats daarvan denk ik aan de tijd met vrienden, aan de mensen die ik er heb leren kennen en aan al de steden die ik heb gezien.

Gelukkig had ik al vrienden in Vlaanderen en dus was er altijd iemand om samen wat tijd door te brengen, maar ik was ook veel alleen onderweg om Gent beter te leren kennen en andere steden zoals Oostende, Antwerpen, Ieper, Brugge en Brussel te zien. In Gent kan je overal naartoe fietsen en als je niet in het centrum van de stad woont, heb je een fiets ook zeker nodig. Er is wel openbaar vervoer in Gent en tussen verschillende steden rijden (overdag) treinen, maar vooral in de stad is een fiets de snellere en betrouwbaardere oplossing, bovendien een oplossing die men ook na 10 uur ’s avonds en voor 5 uur ’s morgens altijd kan gebruiken.

Tijdens de maanden in Gent heb ik ook een groter uitstapje gemaakt en ben met een organisatie in Dinant en Luxembourg geweest. Ik vind het nog steeds een verrassing “de grens van Vlaanderen naar Wallonië” over te stappen … en dat vooral in Brussel. Zeker, op papier staat dat in de hoofdstad, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Frans en Nederlands gesproken wordt, maar ik heb bijna geen Nederlands gehoord toen ik er was. Het voelde vreemd plotseling Engels te spreken omdat dat de enig andere oplossing was, want ik kende de zinnen die ik wilde zeggen in het Frans niet. Engels sprak ik anders alleen met andere Erasmusstudenten en op college. Maar ik heb ook veel nieuwe Nederlandse woorden geleerd.

Gentse Neuzen (Gordito1869, CC-BY-3.0)

Ik heb van het semester in Gent echt genoten; heb de carnevalsoptocht in Zottegem en Mini-Europa in Brussel  gezien, Sinterklaas in Gent al eind november, de kerstmarkt in Antwerpen, Brugge op oudejaarsavond en tijdens “Klassiek voor Iedereen”, het strand van Oostende, het oorlogsmuseum in Ieper, het Brusselse Kaaitheater en het Muziekinstrumentenmuseum en ik kon zelfgemaakte frietjes proberen. Ik heb met Zweedse vrienden iedere week ergens anders koffie gedronken, ben langs de Schelde gelopen, heb kriek (Kirschbier) en RoomeR (Holunderblütenlikör) geprobeerd, ben op een concert van een vriend geweest en halverwege in de stad een schaapskudde tegengekomen; ik heb veel gelachen met mijn kotgenoot, heb het Belgische weer leren kennen en besef waarom iedereen zegt dat Belgische chocolade zo goed is. En ik weet nu eindelijk hoe echte Gentse Neuzen smaken. Om dat te achterhalen moet men zelf eens in Gent geweest zijn.

Voor mij was het zeker niet de laatste keer dat ik in België was en ik verheug me er al op iedereen terug te zien.

Door Karoline Gugisch

De haar-ziekte

Amsterdam en haar/zijn grachten
Foto: Diliff, CC BY 2.5

Soms maakt Jan Stroop zich kwaad. Dan schrijft hij bijvoorbeed (op Twitter): „Schei toch eens uit met dat geHAAR.“ Dit was een reactie op een tweet van de Volkskrant, waarin het ging over de Chileense viermaster Esmeralda. De kop van het desbetreffende artikel was „De Esmeralda heeft bloed aan haar masten“.
Nu weten we dat schepen wel vaker het vrouwelijke geslacht krijgen in het Nederlands (en in andere talen) en de verwijzing met het bezittelijk voornaamwoord haar is dus misschien zo gek nog niet.

Maar er zijn andere gevallen, zoals in de tweet van NPO Radio 1: „Duitsland vertrouwt haar eigen spionnen niet meer.“ Ook hier heeft Jan Stroop op gereageerd: „Hou toch eens op met dat geHAAR.“ Hij wijst erop dat landennamen onzijdig zijn: Duitsland en zijn spionnen, dus. Hoe zit het? Zijn landen altijd onzijdig? In het Duits niet in ieder geval (denk aan die Schweiz). Maar voor het Nederlands geldt volgens een taaldadvies van Onze Taal:

„Plaatsnamen zijn niet mannelijk of vrouwelijk; ze zijn onzijdig. Bij onzijdige woorden (het-woorden) hoort niet haar maar zijn: ‚Amsterdam ontleent veel van zijn charme aan zijn grachten.‘ Ook namen van dorpen en landen zijn onzijdig. Het is dus bijvoorbeeld Bunnik en zijn inwoners en Nederland en zijn Gouden Eeuw.“

Nu is dat in theorie misschien wel waar, maar we kunnen constateren dat deze regel heel vaak wordt geschonden. Zo kunnen we in de Volkskrant lezen dat het „decimeren van aanbod in vreemde talen betekent dat Nederland haar positie in Europa niet serieus neemt“ (wat trouwens helemaal waar is, maar dit terzijde).

Een paar andere voorbeelden met namen van steden (op Twitter):

  • Hoe moet Amsterdam met haar groei omgaan? (bron)
  • Gisterenavond (25-1-2016) zette Den Haag haar sporters in het zonnetje (bron)
  • Natuurlijk is een nieuwe Kuip top maar zou Rotterdam niet eerst haar collegeprioriteit af moeten maken en meer geld in NPRZ moeten stoppen? (bron)

Soms zien we zelfs dat een bepaalde naam of een naamwoord vergezeld gaat van het lidwoord het en dat er desondanks wordt verwezen met het bezittelijke haar:

  • Het Vaticaan roept haar volgelingen op geen joden meer te bekeren tot het katholieke geloof. (bron)
  • Het Vaticaan heeft haar hele bestaan niets dan gelogen. (bron)
  • De multiculties streven naar vernietiging van het Westen, met haar vrijheid en welvaart. (bron)
  • De oliecrisis heeft het westen doen besluiten haar ziel te verkopen ipv te innoveren
    (bron)

Voor de taalkundige Jan Stroop zijn dit allemaal ‚fouten‘. Hij gaat uit van de grammaticale congruentie tussen het zelfstandig naamwoord en het bezittelijk voornaamwoord. Maar deze regel lijkt voor veel taalgebruikers niet meer absoluut.

Een en ander heeft te maken met de veranderingen die het Nederlandse genus-systeem heeft ondergaan in de afgelopen eeuwen. De onderscheiding van mannelijke en vrouwelijke woorden is daardoor niet meer zo evident (ze zijn samengevallen in de zgn. ‚de-woorden‘) en de verwijzingen met vrouwelijke voornaamwoorden krijgen nu nieuwe functies die eerder te maken hebben met de aard en de betekenis van de naamwoorden waarnaar ze verwijzen dan met het grammaticale geslacht ervan. Ze worden o.a. gebruikt voor plaatsnamen, maar ook voor verzamelnamen. Het is bekend dat naar collectiva als de regering of het bestuur (onafhankelijk van hun geslacht) vaak wordt verwezen met vrouwelijke pronomina (het bestuur en haar taken). Maar ook een onzijdig woord als hotel wordt in de verwijzing wel vaker vrouwelijk (om stilistische redenen?):

  • Een hotel voor (console) gamers heeft haar deuren geopend in Amsterdam (bron)
  • Gloednieuw Best Western City Hotel Woerden opent 1 februari 2016 haar deuren. (bron)

Het verschijnsel is al oud en het staat in de taalkunde bekend onder de naam de haar-ziekte. Het is een interessante ontwikkeling: we zien dat de keuze van de vrouwelijke pronomina lang niet meer altijd wordt gestuurd door het grammaticale woordgeslacht, maar door semantische en pragmatische factoren. Het verschijnsel is opvallend en zo frequent dat niet alleen de taaladviesdienst van Onze Taal, maar ook de Wikipedia er een artikel aan heeft gewijd.

We weten niet hoe het systeem van de pronominale verwijzingen er in de toekomst uit zal zien, maar ik denk dat het veilig is om te voorspellen dat Jan Stroop zich ook in de komende jaren nog vaak zal moeten opwinden.

De Heek en de apostrof …

Toen ik op Neder-L een stukje over Den Haag las, dacht ik: ik moest maar eens wat schrijven over de apostrof-s: de ’s.
De apostrof is een weglatingsteken: de letters „de-“ bijvoorbeeld vallen weg. Zo is ’s morgens oorspronkelijk: des morgens – een oude genitief dus.

Wat doe je ’s avonds zoal?
’s Avonds ga ik naar een concert, de schouwburg of de bioscoop of ik blijf thuis en lees een boek.

Ergo: begint een zin met een woord als ’s avonds, dan wordt de ’s met een kleine, de a (van avond) of de m (van morgen en middag), de n (van nacht) met een HOOFDLETTER geschreven.

Een vergelijkbare ’s komen we tegen in de plaatsnamen ’s-Hertogenbosch en ’s-Gravenhage. De eerste plaats ligt in het historische hertogdom Brabant (het bos van de hertog) en de tweede was de residentie van de graven van Holland. Alternatieve of, liever gezegd, gebruikelijkere benamingen zijn: Den Bosch en Den Haag.
Het Genootschap ter bevordering van het gebruik van de naam ’s-Hertogenbosch probeert de historische naam in ere te houden. Succes!
Let wel: de -sch wordt (op het eind van een woord) uitgesproken als een gewone -s!

Skyline Den Haag (Rene Mensen, CC-BY-2.0)

De stad ’s-Gravenhage heeft echter besloten voortaan Den Haag te heten: wel zo makkelijk voor alle buitenlandse diplomaten, journalisten en andere expats die aan het Internationaal Strafhof of het Internationaal Gerechtshof verbonden zijn. Overigens dreigt Den Haag de nabije havenstad Rotterdam qua skyline te overvleugelen, zoals u hierboven ziet.

Het torentje (Hubertl, CC-BY-SA-4.0)

Mark Rutte (dat is onze liberale minister-president annex fotograaf) resideert in het Torentje (links), bestanddeel van het historische complex dat ook het Binnenhof wordt genoemd. Niet ver van Marks Torentje ligt het Mauritshuis, Neerlands mooiste museum – als u mij vraagt.
En als u dan toch in Den Haag bent: vergeet het Panorama Mesdag en het Gemeentemuseum niet.

Was het dat? NEE!
Taalwetenschappers en al wie het Nederlands en zijn (haar?) variëteiten liefheeft, klikke op Dis is De Heek!

Bossche Bol (CC-Zero)

Den Bosch komt er schijnbaar een beetje bekaaid (schlecht) van af…  Maar u weet vast dat Jheronimus van Aken (aldaar geboren en in 1516 overleden) als Jeroen (Jheronimus) Bosch de (kunst)geschiedenis is ingegaan. Bent u kunstliefhebber? Dann nichts wie hin!

En gun u dan na het museumbezoek eens zo’n overheerlijke Bossche Bol!

Springtag im Springjahr

Das Jahr 2016 ist noch relativ jung. Es tut so, als sei es ein ganz normales Jahr, aber schon morgen wird es sich um 24 Stunden in die Länge ziehen: Es ist nämlich ein schrikkeljaar. Klingt als würde es ein Schreckensjahr, aber trotz aller Krisen und Konflikte können wir das natürlich nicht mit einem Blick auf den Kalender voraussagen. Ein Schreckensjahr wird es höchstens für diejenigen, denen ihre Arbeit keinen Spaß macht. Der Februar hat nämlich im Schaltjahr einen zusätzlichen Werktag. Der Tradition nach dürfte auch für manche Männer das Schaltjahr ein Schreckensjahr gewesen sein. Das Brauchtum in manchen Ländern besagte nämlich, dass im Schaltjahr oder zumindest am 29. Februar ausnahmsweise die Frauen den Männern einen Heiratsantrag machen dürfen anstatt umgekehrt.

Postkarte aus dem Schaltjahr 1908. (Amg37, PD)

Typisch deutsch, dieses „Schalt“-Jahr – als ginge es um eine Korrektur im elektronischen Getriebe der Zeit. Das niederländische schrikkeljaar dagegen ist ein Springjahr. Denn schrikkel- geht zurück auf schrikken und ist tatsächlich dasselbe wie beim Erschrecken: Man macht einen Sprung. Im englischen leap year ist das noch besser erkennbar.

Wo dieser Sprung bei einem Schaltjahr eigentlich liegt, bleibt allerdings geheimnisvoll. Es wird schließlich nichts übersprungen, sondern der Monat sogar noch verlängert. Und zwar um einen schrikkeldag, einen Schalttag. Der lag übrigens in der Geschichte mancher Länder das eine oder andere Mal sogar am 30. Februar. 2015 war auch ein ungewöhnlich langes Jahr, auch wenn es kaum zu spüren war, denn im vergangenen Juni wurde eine schrikkelseconde eingefügt.

Zusätzliche Tage im Kalender sind ab und an astronomisch nötig und sinnvoll. Zusätzliche Buchstaben im Kalender dagegen könnte man getrost für unnütz halten. Warum heißt es auf Niederländisch januari und februari (ebenso auf Schwedisch; und auf Englisch January und February) obwohl das Deutsche mit Januar und Februar auskommt? Weil das Niederländische genauso wie das Englische und Schwedische hier etwas tut, was diese Sprachen sonst nicht so gerne mögen: Sie flektieren. Und zwar ohne es zu wissen, nämlich auf Latein. Diese Monatsnamen tragen noch den lateinischen Genitiv, der besonders bei Datumsangaben auf der Hand liegt (29. Tag des Februars). Bei Juni und Juli ist es auf Deutsch übrigens genauso. Zum Glück geht es nur um ein paar Monatsnamen, die man einfach auswendig lernen kann. Sonst müsste man bei jedem Blick auf den Kalender schrik hebben (wenn man aus Belgien kommt; in den Niederlanden müsste man bang zijn), dass man die lateinische Grammatik nicht im Griff hat.

Ruud, Riem en Ramona

Riem en Ruud (Rijksfotoarchief, CC-BY-SA-3.0-NL)

Als uw niet meer zo jonge hart een sprongetje maakte bij het lezen van deze drie namen, bent u waarlijk een krasse knar. U wordt – heel even wachten nog – op uw wenken bediend!

Voor de jongeren onder ons, die zich terecht afvragen wat die drie namen nou weer te betekenen hebben, hier een kiek (Schnappschuss) van Ruud en Riem, twee Indische jongens. Let wel: Indisch betekent hier niederländisch-indisch, het gaat om twee jongens uit de Oost: Ruud en Riem Wolff oftewel the Blue Diamonds, ein niederländisches Doo Wop-Duo, lees ik op de Duitstalige site.

Is het kwartje – bij de Belgen de frank, bij Duitsers der Groschen – gevallen?
Geeft niet! (macht nichts)

Met RAMONA werd het het duo tot over de grenzen – ja zelfs in de BRD – bekend. Ook de blauwe diamanten werden ouder, maar de Duitse taal hadden ze al vroeg onder de knie.

Het Nederlands gaat futuristisch

Het Nederlandse werkwoord gaan is een ware allrounder. Je kan het gebruiken om te zeggen dat je te voet onderweg bent of dat je je op een andere manier doelgericht beweegt. Ook in een metaforische betekenis, als het verband met een beweging nog maar heel klein is, kan je gaan gebruiken, bv. in Hij gaat door met zijn studies. Als hulpwerkwoord kan je met gaan de toekomst vormen, in Vlaanderen en Suriname nog beter dan in Nederland. En gaan gaat blijkbaar doorgaan met zijn ontwikkeling.

De inspiratie hiervoor komt waarschijnlijk weer uit het Engels, van de grote broer to go die allang van alles en nog wat mag doen. Een opvallend verschijnsel in de gouden eeuw van het internet zijn uitdrukkingen zoals deze:

Van Gaal gaat viraal (bron)

Dit is niet alleen een bijzonder poëtisch rijm maar ook een min of meer directe vertaling van het Engelse something goes viral. Zelfs in het Duits vinden we al voorbeelden:

VW-Spot auf Facebook geht viral (bron)

Deze Duitse versie van gaan + bijvoeglijk naamwoord is echter een uitzondering en blijft beperkt tot de combinatie met viraal terwijl dit type constructies in het Nederlands een heel productieve ontwikkeling doormaakt. We zien het bijvoorbeeld in een titel van De Standaard:

 Van Beirendonck gaat futuristisch in Parijs

De bekende Vlaamse designer Walter Van Beirendonck haalt zeker af en toe ook de kranten in Duitsland, maar de titel *Van Beirendonck geht futuristisch zullen we zo snel niet te lezen krijgen. Engelstaligen daarentegen hebben geen probleem om dergelijke formuleringen te gebruiken, bv. in deze nogal pessimistische waarschuwing voor het onzichtbare gevaar van cybercriminaliteit:

Shoplifting goes futuristic (bron)

De taal gaat futuristisch en de letters gaan mee: schilderij van Enzo Meinardi (1898-1983) (V. Meinardi, CC-BY-SA-3.0)

Onderzoek naar constructies met go + adjective in het Engels toont dat er verschillende types van dit soort zinnen zijn, waaronder uitdrukkingen met een „involuntary change of state“ (bv. to go blind) en uitdrukkingen met een „voluntary change of state“. In het Nederlands is blijkbaar de tweede betekenis overgenomen en misschien zelfs nog gespecialiseerd. Het lijkt alsof gaan + bn vooral gebruikelijk is om strategische of doordachte veranderingen te beklemtonen. Juist daarom vinden we het bijzonder vaak in beschrijvingen van nieuwe ontwikkelingen in de economie, in de IT-branche of in de wereld van kunst en creativiteit. De veronderstelling van doelgerichtheid heeft misschien ook te maken met de beperkte mogelijkheden van de gaan-toekomst, in ieder geval in het Nederlands in Nederland. Het gebruik van gaan in plaats van zullen is (of was heel lang) uitsluitend aanvaardbaar als de handeling een levend onderwerp heeft dat deze handeling bewust kan bepalen. De gemeenschappelijke betekenis van gaan-toekomst en gaan + (bijvoeglijk) naamwoord zal dus opzettelijke verandering van toestand zijn.

In het Engels lezen we al heel wat zinnen met go + zelfstandig naamwoord. In het Nederlands zijn er minder voorbeelden, maar ook deze mogelijkheid is blijkbaar al in de Lage Landen aangekomen:

Quiktrip goes full service (bron)

HP-camera gaat web 2.0 (bron)

Op twitter is er zelfs een voorbeeld van 9 jaar geleden:

Dit is niet zo gek want met het werkwoord worden kunnen we zowel bijvoeglijke als zelfstandige naamwoorden combineren, bv. Hij wordt ziek en Hij wordt piloot. Waarom dus niet Hij gaat futuristisch en Hij gaat toekomst? Deze laatste zin komt desondanks bijzonder raar over. Ik vermoed dat we momenteel op deze positie vooral leenwoorden kunnen plaatsen die de bijzondere betekenis van gaan + naamwoord ondersteunen, bijvoorbeeld naamwoorden die ergens een connotatie van moderniteit of progressiviteit hebben.

Tot nu toe lijkt de formule gaan + X bovendien nog beperkt te zijn tot een heel enkele zinsbouw met onderwerp + gaan + naamwoord. Inversie of zinsdelen die de constructie doorbreken zijn minder aanvaardbaar:

?Ik weet dat Van Beirendonck futuristisch gaat.

?Van Beirendonck gaat al sinds de jaren 90 futuristisch.

In sommige gevallen levert deze constructie nog een ander raadsel op:

Standard gaat all-in voor Edmilson (bron)

Welke woordsoort is „all-in“ in deze zin? Zullen constructies met gaan + X in de toekomst een nieuw argument zijn om van het concept „woordsoort“ helemaal af te zien? Als we vanouds bekende categorieën moeten opgeven, worden we bijna een beetje zenuwachtig. Maar misschien wordt het tijd dat ook de taalkunde futuristisch gaat.

ai-eye-ij

Het IJ was oorspronkelijk een arm van de Zuiderzee (nu het IJsselmeer). Het IJ scheidt het centrum van de hoofdstad van Amsterdam-Noord. Etymologisch is ij hetzelfde woord als ee of aa: een waterloop (de Fransen zeggen oo maar schrijven: eau).

U heeft vast wel eens gehoord van de korte -ei en de lange -ij. We spreken die tweeklank uit zoals Oostenrijkers en Audrey Heburn: e + i (niet zoals de Duitsers: a + i).
Maar… mensen veranderen, taal verandert, uitspraak verandert.

Ooit van het Poldernederlands gehoord? De taalkundige Jan Stroop (en hij heeft deze uitspraakvariant van het Nederlands evenmin als Audrey en ik met de moedermelk ingezogen) legt hier uit dat een kenmerk van het huidige zogenaamde Poldernederlands is dat de klanken ij-ui-au met een „aa-achtig begin“ worden uitgeproken. Het IJ [ɛi] wordt dus bijna een IJ [a:i], oftewel een eye!

AmsterdamEyekl

Amsterdam Eye (JR)

En nu ben ik waar ik zijn wil.
Verlaat Amsterdam-Centraal eens een keer niet aan de voorkant maar aan de achterkant… wat ziet u aan de overkant van het IJ [a:i]? Het EYE! – Klik op de foto, dan ziet u het duidelijker.
Dat gebouw dat aan de overkant van het IJ ligt en er op het (tweede) oog uitziet als een oog, en dat het EYE heet, is Neerlands filmmuseum: zeker een bezoek waard.

En voor zo’n typisch 17e-eeuwse Hollandse wolkenlucht (Himmel) hoeft u dus ook niet naar het Rijksmuseum…

Hype hype hoera!

Lize Spit is met haar dikke pil „Het smelt „(D. Es schmilzt) de nieuwe hype in Letterenland . Er was al heel wat buzz voor iemand een letter van dit debuut gelezen had.

Lize Spit voor DAS MAG©Keke Keukelaar

Lize Spit (©Keke Keukelaar)

Hype en buzz – u denkt dat de nieuwe gastauteur het Engels beter beheerst dan het Nederlands? Net als in het Duits worden veel Engelse woorden in de marketingtaal overgenomen. Net als in het Duits zijn deze termen in het Nederlands vaak inhoudsloos. Als er veel aandacht is voor een fenomeen, noemt een of andere krant het een hype. Andere media nemen dat gretig over en zo wordt het pas echt een hype. Daar is op zich niets verkeerd mee, al creëert het vaak verwachtingen, waar het product, om in marketingspeak te blijven hangen, niet aan kan beantwoorden.

De uitgeverij van Lize Spit, Das Mag, zet desondanks volop in op nieuwe marketingstrategieën en versterkt maar al te graag het gezoem rond haar boeken. Das Mag is jong en hip en is ontstaan uit het literaire tijdschrift Das Magazin. Met een originele crowdfundingsactie wist het 3000 oprichters te enthousiasmeren. Met zo’n fanbasis valt in de Nederlandse literatuur al behoorlijk wat te beginnen. Veel boeken halen niet eens een oplage van 3000 exemplaren.

Gelukkig besefte Das Mag vanaf het begin maar al te goed dat een hype zonder inhoud geen succes op lange termijn creëert en zette het meteen in op kwaliteit bij het beperkte aantal boeken dat uitgegeven wordt. Als het verdere aanbod van het niveau blijft van de drie boeken die meteen bij de oprichting werden uitgegeven (van Maartje Wortel, Walter Van Den Berg en Lize Spit), heeft de Nederlandse literatuur er een belangrijke speler bij.

En zo komen we weer bij waar het eigenlijk om gaat: Het smelt, een roman die vooruitgedreven wordt door zijn sterke plot, maar tegelijkertijd trefzeker zijn personages en meteen een hele generatie neerzet. Kortom, de 27-jarige Brusselse Lize Spit heeft gewoon een heel goed boek geschreven en geeft daarmee aan de term “hype” de inhoud die hij al te vaak ontbeert. Voor een recensie kan je terecht bij Knack of bij Humo, in Nederland bij NRC, of bij de Volkskrant.

Twee dingen vallen op.

Voorlopig blijft het een Vlaamse hype – hoe verklaar je eigenlijk het dat het best verkopende boek van Vlaanderen (met intussen meer dan 20000 verkochte exemplaren) niet in de bestseller 60 van Nederland voorkomt? Er zijn tenslotte ook in Nederland laaiende recensies. En: enkel de Nederlandse recensenten wijzen op het „taaltje“ van Lize Spit. In NRC klinkt dat nog vrij neutraal („vlamismen die haar een eigen idioom geven“), in de Volkskrant al veel clichématiger („een niet altijd vlekkeloze manier van schrijven“), wat doet denken aan de vaak geciteerde recensie van Ten Braven van „Het verdriet van België“ (Hugo Claus) waarin hij het heeft over „brabbelnederlands“, maar ook aan het discours waarvoor we op deze blog steeds weer aandacht hebben.

Mijn mening? Kwaliteit drijft boven. Nederland volgt wel, ook zonder hype. Wie het live wil volgen, kan bij Lize zelf terecht. Ze becommentarieert de hype rond haar boek en haar persoon op Twitter en Facebook met stijgende verbazing.

Door Mathias De Prest