Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Wie man belgische Dinge beim Namen nennt

„In der Stadt Anvers im Norden des Landes…“ schrieb eine deutsche Journalistin kürzlich in einer Meldung über ein Ereignis in Belgien. Ihre Vorlage war ein Text aus Frankreich, und gemeint war natürlich Antwerpen. Den meisten Deutschsprachigen ist wohl die französische Bezeichnung Antwerpens völlig fremd. Wer auf der Autobahn das Schild nach Gand liest, weiß zunächst nicht, ob er noch auf dem richtigen Weg ist – bis nach der Sprachgrenze endlich Gent auf dem Schild steht. Um den Rückweg zu finden, sollte man sich nach Luik oder Namen orientieren, um zuverlässig wieder in Lüttich oder Namur anzukommen. (Es ist auf Deutsch zwar üblich, Lüttich statt Liège zu sagen, aber in anderen Ländern ist das Verhältnis zwischen Exonym und Endonym heikler: Landsberg an der Warthe für Gorzów Wielkopolski hat wohl eher ausgedient.) Das wallonische Mons hat man in Flandern gleich gänzlich etymologisch in Bergen umbenannt, und nach langen Auseinandersetzungen um die Sprachpolitik der Universität gründete man neben Leuven den frankophonen Ableger Louvain-la-Neuve.

Wo geht’s hier nach Lüttich? Bis zur Sprachgrenze Richtung „Luik“, danach weiter nach „Liège“. (Foto: Romando 09, CC-BY-SA-3.0)

Doch was tun bei den sprachpolitisch so sensiblen Facilitätengemeinden, oder bei den zweisprachigen Gemeinden der Hauptstadtregion Brüssel? In solchen Fällen greift jede Sprachgemeinschaft zur eigenen Variante, nennt zum Beispiel die lange Zeit hart umkämpfte Gemeinde im Osten entweder Fourons oder Voeren. Kritisch wird es bloß, wenn man sich aus praktischen Gründen für eine einzige Form entscheiden muss. Dementsprechend ist es nicht nur international hilfreich, sondern vor allem dem inneren Sprachfrieden dienlich, dass seit einigen Jahren der Brüsseler Flughafen offiziell nicht etwa Aéroport de Bruxelles und auch nicht Luchthaven Brussel heißt, sondern Brussels Airport.

Man mag das Beharren auf den Exonymen für Sprachchauvinismus halten, an dem es Belgien oft genug wahrlich nicht mangelt. Orte ohne Exonym würden sich andererseits vielleicht sogar eines wünschen. Denn hat man keins, bedeutet das in der Regel nur eines: Der Ort ist zu klein und unbedeutend. Oder die Benennung ist in seltenen Fällen zu neu als dass sich ein Exonym hätte etablieren können. So trug es sich bei Charleroi zu, das zwar heute eine der größten Städte des Landes ist, aber seinen Namen erst im 17. Jahrhundert bekam. Die erfundene Form Karelskoning hatte bis heute keine Chance. Auch Nieuw-Leuven für das junge Louvain-la-Neuve ist nicht gebräuchlich. Umgekehrt halten die Frankophonen dennoch weiterhin an Louvain für das „alte“ Leuven auf flämischer Seite fest.

Neue belgische Euromünze mit König Philippe/Filip. Das Monogramm besteht aus beiden Initalen. (Foto: Königliche Münze Belgien, CC-BY-SA-3.0)

Bei Personennamen ist man zu deutlich mehr Zugeständnissen bereit – es muss schließlich jeder selbst wissen, wie er heißen möchte. Der gelegentlich als unverbesserlicher Flamingant gescholtene Ex-Premierminster Yves Leterme durfte seinen durch und durch französischen Namen behalten. Dasselbe gilt für Jean-Claude Van Cauwenberghe, den frankophonen Sozialisten und Ex-Ministerpräsidenten von Brüssel mit seinem unverkennbar niederländischen Familiennamen. Der kürzlich aus dem Amt geschiedene Regierungschef Elio di Rupo zieht sich mit seinem italienischen Migrationshintergrund elegant aus der Affäre. Nur einer hatte es nicht so bequem: Der neue König. Zu Amtsantritt stellte sich die Frage, ob er Gesetze als „Philippe“ oder als „Filip“ unterzeichnet. Daran hätten die Eltern bei der Namensgebung im Sinne des nationalen Zusammenhalts durchaus denken können. Haben sie aber nicht, denn Vater Albert wiederum musste sich solche Gedanken nie machen. Inzwischen ist eine Regelung gefunden: Der König darf sich für die handschriftliche Unterzeichnung für einen Namen entscheiden und seinem Wunsch entsprechend die französische Variante wählen. Im gedruckten Gesetzblatt werden dann trotzdem beide Varianten übernommen. Sein Onkel und Vor-Vorgänger Baudouin/Boudewijn soll eine andere Lösung gefunden haben: Seine Unterschrift war wohl derart unleserlich, dass man daraus keine Sprachvariante mehr erkennen konnte.

voor de moment op tschool. merci voor de kado.

Tot voor kort was de slogan van de stad Antwerpen: tstad is van iedereen. U dacht dat het lidwoord bij stad de is? Dat klopt, maar niet in Antwerpen – en bij uitbreiding in Vlaanderen. Daar hoor je wel vaker verrassend lidwoordgebruik. Iets wordt opgezocht in de woordenboek en op de markt koop je iets aan het kraam. Het zijn precies dit soort fouten die het label „Vlaams“ en „slecht“ krijgen op school, op het school eigenlijk.

Een paar recente voorbeelden van tweets uit België tonen dat het gebruik van het „alternatieve lidwoord“ zowel in de formelere als informelere vormen van tussentaal voorkomt:

nu ist toch spijtig dak niemeer in kortrijk op tschool zit (Charlotte Dendievel, 2 oktober 2014),

waarin dak de samentrekking is van dat ik, met t-deletie zoals die vaak voorkomt in tussentaal. Ook in ist (is het), niemeer (niet meer) en tschool (het school) zie je een samentrekking.

Man man triestig Club voor de moment! (Mathias Vo, 5 oktober 2014)

over een match van Club Brugge die niet liep zoals deze fan wenste. Man man is D. mannomann, in Nederland waarschijnlijk eerder tjongejonge.

Belgische wafel (Foto: David Monniaux, CC BY-SA 3.0)

Werchter, waar is het kraam met warme wafels heen?  (Steven Lemmens, 6 juli 2014)

Als we nu eens „opstaan“ schrappen uit de woordenboek! (Nicolas Caeyers, 3 oktober 2014)

Bij de meeste woorden weten we wel dat het een fout lidwoordgebruik is, maar met de kraam heb ik bijvoorbeeld zelf nog steeds last. Ik herinner me ook het moment waarop ik voor het eerst de kraam zag (vijfde leerjaar, in de les Taalzorg) en vind het elk semester nog moeilijk om mijn studenten te leren dat ze „bij de viskraam maatjes (D. Matjes) kopen kunnen“. Een persoonlijk trauma, waarschijnlijk. En om te checken of het echt wel klopt, dat gekke de kraam, een Nederlandse tweet met de standaardvorm:

Vandaag stonden we op de braderie in de Huesmolen. Heerlijk weer en gezellige mensen aan de kraam. (Leuke Kadootjes, 4 oktober 2014)

Bij een afwijkend lidwoordgebruik hoort uiteraard ook een afwijkende adjectiefverbuiging (de mooie kraam, het mooi/schoon kraam) en een ander bezittelijk voornaamwoord (onze stad, ons stad). Uit het advies van Taaltelefoon deze week:

Telefoonnummer is een het-woord: het telefoonnummer. De telefoonnummer is geen standaardtaal.
Bij het-woorden is ons de correcte vorm: ons telefoonnummer (…)

De Antwerpse slogan met de Belgische vorm ‚t Stad werd trouwens geschrapt, en wel bijna onmiddellijk na de intrede van Bart De Wever (NVA) in het Schoon Verdiep (de mooie verdieping, namelijk dat deel van het Antwerpse Stadhuis dat voor de burgemeester bestemd is). De stad was blijkbaar niet meer van iedereen.

Voor mensen die met Duits vertrouwd zijn, zijn er wel een paar aandachtspunten bij lidwoordgebruik. Niet altijd is het namelijk zo eenvoudig als je het in de eerste les leert (die en der zijn de en das is het). Een paar uitzonderingen op een rijtje, omdat ook gevorderde sprekers er steeds weer problemen mee blijken te hebben:

de knie – das Knie
het antwoord – die Antwort
de c – das C
het apparaat – der Apparat
de muesli – das Müsli
het nummer – die Nummer
het verschil – der Unterschied

Een lijst vind je bijvoorbeeld hier.

Over de onbepaalde lidwoorden (een, maar in tussentaal ook vaak nen, ne) leest u dan een andere keer.

De viool en het viooltje

Violine und Bratsche (Foto: Wolfgang Sauber, CC-BY-SA-3.0-AT)

Een viool en een viooltje?

Waarom niet? Het getuigt alleen niet van veel muzikaal verstand om deze instrumenten zo te noemen. We zien hier links een viool (Geige, Violine) en een altviool (Bratsche).

Muzikale leken (Laien) kunnen in goed Nederlands hooguit spreken van een kleine en grote viool. Het diminutief bestaat als het ware (sozusagen) niet.

U begrijpt dat wie de eerste viool speelt, de baas speelt. Ook kan iemand in overdrachtelijke zin slechts de tweede viool spelen. In het Nederlands kennen we daarnaast nog de mooie uitdrukking: hij deelt de lakens uit (er hat das Sagen).

Viooltje (Foto: de:Benutzer:Saxo, PD-self)

Vraag de kleine Quinten eens of hij een viooltje wil tekenen. Geheid (ganz sicher) dat hij een bloempje tekent, ook al speelt zijn moeder virtuoos viool.

Met het viooltje (Veilchen, Stiefmütterchen) is het omgekeerde het geval: er is geen basiswoord viool (wel het officiële Latijnse viola).

Ik heb voor deze gelegenheid eens opgezocht (want van botanica heb ik weinig verstand) wat het verschil is tussen Veilchen en Stiefmütterchen. Nou, de laatste behoren tot de eerste. In het Nederlands zijn het allemaal viooltjes, ook de (driekleurige) Stiefmütterchen.

In het Duits was mijn blogpost (met vergelijkbare inhoud) waarschijnlijk verschenen onder de titel: Die Stiefmutter und das Stiefmütterchen.

Droogkast

Wasdroger (Foto: Somebody in the WWW, CC BY-SA 3.0)

Droogkast is zo’n typisch voorbeeld van een woord dat je in overzichten van Belgisch-Nederlands taaleigen tegenkomt. Het is een Vlaams woord voor ‚machine om was te drogen‘ dat Nederlanders hilarisch vinden. Zij zeggen zelf droogtrommel, droogautomaat of wasdroger (vgl. Du. Wäschetrockner). Welnu, ik moet dringend zo’n machine aanschaffen, want op een gewoon droogrek (Du. Wäscheständer) wordt de was in mijn souterrain niet droog.

Behalve het rijtje Nederlandse samenstellingen hierboven is er nog een woord met een Franse herkomst: de centrifuge (Du. Wäscheschleuder, Trockenschleuder; klik hier voor de uitspraak). De was centrifugeren (Du. schleudern) verwijst naar de techniek van het drogen door snelle ronddraaiing. En nu mogen de Nederlanders nog eens lachen, want sommige (oudere) Vlamingen noemen dat (droog)zwieren en hun generatie deed dat met een droogzwierder.

Toen mijn Nederlandse moeder nog maar net in België woonde, maakte ze een praatje met de buurvrouw. Na een poosje beëindigde die het gesprek met de mededeling dat ze zou gaan zwieren. Mijn moeder dacht dat de Vlaamse buurvrouw zich lekker zou gaan uitleven op de dansvloer en wenste haar veel plezier. In werkelijkheid zou die arme buurvrouw zich netjes van haar huishoudelijke taak kwijten (Du. sich einer Aufgabe entledigen)…

Een woord reist op de vleugels van een vervelende vlieg

De Nederlandse taal heeft een nieuw woord: chikungunya. Al gehoord? Eigenlijk is het niet splinternieuw, de Van Dale heeft het al in 2006 opgenomen. Maar nu blijkt het woord in het Nederlandstalige gebied toch iets belangrijker te worden.

Chikungunya is een tropische ziekte die in de jaren 1950 voor het eerst in Oost-Afrika ontdekt is en door dezelfde vliegen wordt overbracht als bijvoorbeeld de dengue. Het magische jaar 2006 is zeker niet toevallig want in dit jaar werd het Franse eiland La Réunion in de Indische Oceaan door een chikungunya-epidemie getroffen. Opeens verscheen het virus ook in het nieuws in Europa. Vroeger werd het misschien gewoon als een van de talloze ziektes in Afrika beschouwd en was het niet dramatisch genoeg. De gevolgen van het chikungunyakoorts zijn ernstig maar niet even gevaarlijk als ebola of gele koorts.

Aedes aegypti of denguemug (Foto: James Gathany (PHIL, CDC), PD)

Begin dit jaar dook het virus op verschillende Caraïbische eilanden op, onder meer in Jamaica, in de Dominicaanse Republiek en op Sint Maarten. Intussen zijn er honderden gevallen in Suriname en de ziekte lijkt zich verder te verspreiden.  Sindsdien zijn de kansen groter dat er ook slachtoffers in Nederland vallen, vooral door reizigers die besmet raken en terugkomen. En de overheid in Suriname zegt dat de piek van de epidemie nog niet bereikt is. Wij zullen misschien in de toekomst nog vaker het woord chikungunya horen (en dus ook leren uitspreken). Hoewel het woord al eerder sporadisch in het Nederlands te lezen was heeft het nu een zekere verband met Suriname en wordt het vooral in het Surinaamse Nederlands gebruikt – in ieder geval zolang de epidemie niet overslaat. In Italië zijn al een paar jaar geleden mensen besmet geraakt.

Maar waar komt dit woord vandaan? De bronnen zijn het er niet over eens. Vaak beweren ze dat het uit het Swahili zou komen. Dit zegt ook de Dikke Van Dale met de verklaring “dat waardoor iets of iemand buigt“. Een van de symptomen van chikungunya is pijn in de gewrichten waardoor de patiënten amper kunnen staan. De Duitse Duden noemt ook het Swahili als brontaal. Het lijkt echter niet zo simpel te zijn. Intussen komt twijfel op, onder meer van de Wikipedia-community. Daar vermoeden ze dat chikungunya uit de wat kleinere Oost-Afrikaanse taal Makonde komt en ook daar hetzelfde betekent, namelijk “wat krombuigt”. Swahili en Makonde zijn in de verte familie van elkaar (Du. über mehrere Ecken miteinander verwandt), het is dus niet verrassend dat de oorsprong van het woord niet makkelijk op te sporen is. In ieder geval is het helaas een vervelende bijdrage aan het Nederlands uit Oost-Afrika via Suriname.

Dat is toch van de gekke!

Een tijdje geleden heb ik bij een blogpost over agenten een kiekje (Foto) van Bromsnor geplaatst. Bromsnor was de politieman, of liever gezegd de veldwachter (Ortspolizist) in de televisieserie Swiebertje, die in de jaren 60 en 70 door de NCRV (eine protestantische öffentlich-rechtliche Rundfunkanstalt) werd uitgezonden. Een bromsnor (met een kleine letter) is een knorrepot, ein Brummbär.
Joop Doderer heeft als de zwerver (Obdachloser) Swiebertje zo’n indruk gemaakt dat het publiek hem in andere rollen maar moeilijk kon accepteren. Dit noemen we het Swiebertje-effect.

Herbert Joeks als Klukkluk (Foto: https://beeldengeluidwiki.nl/index.php/Gebruiker:Bvspall, CC-BY-SA 3.0)

Hier rechts zien we Klukkluk. Deze indiaan trad samen met de clown Pipo op in de KRO-televisieserie Pipo de Clown (KRO: eine katholische öffentlich-rechtliche Rundfunkanstalt) Hij sprak een gebroken Nederlands zoals dat toentertijd buitenlanders wel vaker in de mond werd gelegd. Eén ding was echter heel bijzonder. Klukkluk combineerde een adjectief steevast (ständig) met „van de“: mij zijn van de bange (ik ben bang). Hij zijn van de voorzichtige. Dat zijn van de gekke!
En deze laatste uitdrukking heeft (kleine aanpassing van het werkwoord) de 21e eeuw gehaald: Dat is toch van de gekke! Hier een voorbeeld uit de sportwereld; en eentje uit de politiek.

De baas van het circus waarin Pipo en Klukkluk optraden, was de Dikke Deur (directeur). Deze twee woorden googelend krijg ik treffers van o.a. een kinderopvang in Rotterdam, een café, een campingwagen, ja er zit zelfs een bier bij. Ik waag het te vermoeden dat hier mensen achter zitten (dahinter stecken) die in de jaren 60 en 70 op woensdag- en zaterdagmiddagen voor de tv zaten.
Dikke Deur kan overigens nog altijd spottend gebruikt worden voor een echte directeur:

Weet je nog – gekke Freddie? Die heeft het ver geschopt. Die is tegenwoordig dikkedeur van een postorderbedrijf!

Kapotje

Een Duitse vriend was stomverbaasd toen hij in de Nederlandse ondertiteling bij een film ‚kapotje‚ zag staan toen de sprekers het over een condoom hadden. „Gekke Nederlanders! Je wilt toch juist niét dat het kapot gaat?“, was zijn redenering. Ik kon hem geen ongelijk geven. Dat moeten we dus even uitzoeken.

Condoom (Foto: Béa on fr.wikipedia, PD-self)

Kapotje voor ‚condoom‘ behoort tot het informele taalgebruik en komt voor sinds het eind van de 19de eeuw. De etymologiebank leert ons dat de Nederlandse diminutief kapotje verwant is met het Franse capote, een ’soldatenmantel met capuchon‘ (vgl. kapotjas en kapothoed; Du. Kapotte). Specifiek is kapotje een verkorting van de Franse vaste verbinding capote anglaise (letterlijk: Engelse beschermkap). Dat de Fransen het een Engels kapje noemen, kan te maken hebben met het feit dat het eerste moderne rubberen condoom uit Engeland kwam. Duitsers daarentegen situeren het condoom in Frankrijk: zij noemen het een Pariser… Die tegenstrijdigheid heeft Arte al eens besproken.

Hoe dan ook, er zou wel degelijk een etymologisch verband kunnen zijn tussen kapotje ‚condoom‘ en het adjectief kapot ’stuk, gebroken‘ (Du. kaputt), maar daarover bestaat twijfel bij de etymologen. Dat kunnen wij niet ophelderen, maar zoveel weten we wel: als je kapotje kapot is, zit je misschien straks met de gebakken peren – tenzij je voor het zingen de kerk uit gaat.

Nederlandsk er et tullespråk

Vor einiger Zeit schrieb Marc van Oostendorp darüber, wie Afrikaanssprecher und Deutschsprecher das Niederländische wahrnehmen und imitieren.

Um dem noch eine Dimension hinzuzufügen: Wie fühlt sich das Niederländische denn von Norden betrachtet an? Damit beschäftigte sich schon vor ein paar Jahren das norwegische Comedy-Duo Ylvis. Die beiden Brüder Bård und Vegard Ylvisaker wurden 2013 weltweit bekannt mit ihrer Musikvideo-Parodie ”What does the Fox say?” Innerhalb Norwegens kennt man sie schon länger für ihren Humor, der eine weite Bandbreite zwischen „Versteckte Kamera“ und „Jackass“ bedient. Darunter sind zwei Sketche, die eine enorm geschickte Imitation des Niederländischen nutzen.

Im ersten Sketch aus dem Jahr 2011 waren ein paar unschuldige Dolmetscherinnen die Opfer: Sie sollten vom „Niederländischen“ ins Schwedische übersetzen. (Ob es zu wenige verfügbare Dolmetscher mit der Sprachkombination Niederländisch-Norwegisch gab, um den Sketch in dieser Kombination zu produzieren? Hoffentlich nicht.)

Die Irritation ist den Übersetzerinnen deutlich anzusehen – zunächst kommt es aber niemandem in den Sinn, die Sprachkenntnisse des „Experten“ Jaap Westerdijk (alias Vegard Ylvisåker) infrage zu stellen. Zweifel kommen erst auf, als der vermeintliche Niederländer sich durch falsche Freunde verrät und zum Beispiel von einem „generaalstrijk“ spricht – auf Norwegisch wäre „streik“ durchaus korrekt, auf Deutsch auch. Deutsch fällt für Norweger unterdessen auch deutlich in die Kategorie der durch Ähnlichkeitsfremdheit lustigen Sprachen. Der Ausrutscher hin zu „achtundzwanzig“ statt „achtentwintig“ kommt daher nicht überraschend. Aus der Perspektive des norwegischen „tjueåtte“ ist beides sehr leicht verwechselbar. Nun beginnen die Dolmetscherinnen, Gegenangebote zu machen: Sie korrigieren das Wort „staking“ oder bieten an, ein Wort lieber auf Englisch oder Französisch zu sagen. Die Maske lässt sich zwar nicht aufrecht erhalten, aber für eine Weile wirkt die Simulation.

Noch besser funktioniert das bei einem späteren Versuch aus dem Jahr 2012.

Vegard Ylvisåker (alias Jaap Westerdijk) mit seinem Bruder Bård. (S. Lainez, CC-BY-3.0)

Jaap Westerdijk tritt nun an zum Speeddating in Rotterdam. Das Gespräch stolpert zwar stets vom ersten Augenblick an, Jaap gibt offenkundig unpassende Antworten auf simple Fragen. Aber anders als die Dolmetscherin im vorherigen Clip macht keine der Gesprächspartnerinnen das Angebot, in eine andere Sprache zu wechseln. Die Verständigungsprobleme werden zwar explizit gemacht, aber ohne offen die Sprachkenntnisse als solche in Frage zu stellen. Dabei ist sicherlich eine große Portion Höflichkeit im Spiel.

Aber trotzdem stellt sich die große Frage: Warum gelingt es, diese Fassade überhaupt aufzubauen? Neben der schauspielerischen Ernsthaftigkeit dürfte die Phonetik eine gewichtige Rolle spielen. Viele Versatzstücke der Imitation treffen sehr gut solche Laute, an denen sonst ein Akzent recht gut zu erkennen ist: Das charakteristische /ɛɪ/ oder das /x/ klingen durchaus glaubwürdig. Mit gezieltem Nuscheln lässt sich damit die Morphologie gut überspielen („hebbe hobbies“?).  Die Syntax funktioniert bis auf wenige Ausnahmen offenbar gemein-germanisch und verunglückt nur einmal sehr deutlich: „Wij kan macht de ballon“ verletzt die Regeln der Satzklammer und wäre nur im Norwegischen syntaktisch möglich.

Dazwischen erzeugen eingestreute Wörter, die es tatsächlich gibt, zusätzliche Glaubwürdigkeit. Am einfachsten geht das mit Internationalismen wie „hobbies“, aber eine besonders effektive Strategie ist die Erwähnung des Achterhoek. Es ist schwer zu sagen, ob das geplant war, oder ein spontaner Einfall, weil Vegard Ylvisåker von der Region schon einmal gehört hatte und der Klang des Namens ihm besonders niederländisch vorkam. Mit dem Achterhoek schafft er jedenfalls Anklänge an eine besonders dialektal konnotierte Region zu schaffen, die zudem die unkontrollierbaren Interferenzen mit dem Deutschen glaubhaft machen.

Pleite

Duitse titel? Nederlandse titel?

Van eind juli tot midden oktober zijn er in Berlijn geen colleges: dat is de collegevrije periode. Het wetenschappelijk personeel kan in deze periode vakantiedagen opnemen. Er is dus altijd wel een collega pleite (weg, ervandoor) en daarom wordt er ook onregelmatig voor het blog geschreven. Een blik op etymologiebank.nl leert dat we hier weer eens te maken hebben met een aan het Jiddisch ontleend woord (Hebreeuws pəlēṭā ‘redding, vlucht’). Pleite gaan kan zowel ervandoor gaan (abhauen) als bankroet gaan betekenen (dan is het geld pleite). Een mooi synoniem voor pleite zijn is platzak zijn.
De Duitse taal kent de eerste betekenis niet, de tweede des te beter. Ook mijn Vlaamse collega kende pleite in de betekenis ervandoor niet, kwam ze me vertellen.

Gieren (Foto: Lip Kee Yap, CC-BY-SA-2.0)

Voor Pleitegeier hebben we geen adequate vertaling: dreigend bankroet, zegt Van Dale… nou ja.
Ik associeer nog even door als het mag (mit Verlaub). Een Geier is een gier, een mooie vogel trouwens maar hij heeft zijn naam te danken aan het feit dat hij op zijn prooi (Beute) aast (azen op = gieren nach): waar aas ligt, verzamelen zich de gieren (wo Aas ist, sammeln sich die Geier).

En dan zijn we bij het woordveld: begeren, begeerte (Begierde, Gier, Verlangen), gierig (begierig, geizig), gierigaard (Geizhals). En alweer schurken het Nederlands en het Duits gezellig tegen elkaar aan (sich lustvoll reiben), dit keer zonder gemeenschappelijke Jiddisch-Hebreeuwse wortels.

De lange, hete zomer is voorbij, de collega’s zijn terug van weggeweest, de wind giert weer rond het huis (heulen, pfeifen)… en ik?
Nou, ik ga pleite, aju (adieu) en de mazzel!

Gefonduud

Fondue (Foto: Rodrigo Moraes, CC-BY-2.0)

Bij mijn laatste bezoek aan Antwerpen heb ik met mijn oude vriendengroep lekker gefonduud. Ge-wát? Ja, dat is een lastige spelling voor een heerlijk sociaal-culinair fenomeen. Fonduen is het werkwoord dat we gebruiken voor ‚fondue eten‘. Dit houdt in België en Nederland meestal in dat iedere deelnemer een stukje vlees, vis of ander voedsel op een lang vorkje prikt en in hete olie dompelt tot het gaar is. Fondue wordt gegeten met sausjes en stokbrood. Ik heb de indruk dat in de Duitstalige landen kaasfondue iets gebruikelijker is dan fondue met olie. De zoete variant, chocoladefondue, is op veel plaatsen geliefd.

In België en Nederland is fondue een populaire bezigheid op oudejaarsavond (Du. Silvester) en op een vrijgezellenfeest (Du. Junggesellenabschied). Dat komt door het sociale aspect: het is een avondvullende bezigheid, iedereen zit gezellig rond de tafel en er is geen enkele deelnemer de pineut (Du. Opfer) die de hele tijd in de keuken moet staan om gang na gang op tafel te toveren. Bovendien: iedereen kan het. En als iemand toch zijn stukje vlees laat aanbranden, of jouw gehaktballetje in de olie duikt (Du. taucht), wordt daar hartelijk om gelachen. Ziedaar het sociale aspect.

Steengrill (Foto: Maniago, PD)

Er zijn tal van varianten van fondue en met mijn oude vriendengroep hebben we ze allemaal uitgeprobeerd. Het bekendst is in onze streken waarschijnlijk de gourmet. Daar heeft ieder zijn eigen pannetje waarin je allerlei voedsel kunt klaarmaken, gaande van stukjes vlees en groente tot kleine omeletjes en pannenkoekjes. Zoals Raclette in de Duitstalige gebieden, maar dan zonder de kaas! Terwijl bij gourmetten ieder een privépannetje heeft, ligt bij de steengrill het vlees van alle deelnemers gezellig op één hete plaat. Steengrillen (Du. grillen auf dem heißen Stein) is een winters alternatief voor barbecueën omdat het binnenshuis kan gebeuren.

Het minst enthousiast waren wij over de spiesgrill, een apparaat met verticale spiesjes die rond een warmtebron draaien. Het duurde veel te lang voor het voedsel gaar werd. Van hongerig afwachten krijgen de meesten een slecht humeur – en daar wordt geen enkel feest beter van.