Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Driewerf koffie

I. In 1860 verscheen de roman Max Havelaar, of de koffi-veilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappij van Eduard Douwes Dekker (pseudoniem: Multatuli). Dit boek, een aanklacht tegen de koloniale praktijken in Nederlands-Indië (het cultuurstelsel), deed veel stof opwaaien, om niet te zeggen: sloeg in als een bom. Sinds 2002 prijkt de Max Havelaar op de eerste plaats in de canon van de Nederlandse letterkunde.

II. Dat Belgen van straffe koffie houden, wist u al. Nederlanders zijn koffieleuten (starke Kaffeetrinker). Leut betekent zowel koffie (een bakkie leut) als pret (leut hebben). Maar we spreken ook van een bakkie troost (ook dat is koffie). Op het woord bakkie (kopje) kom ik nog wel eens terug. Komt er bezoek, wordt allereerst koffiegezet, dan de koekjestrommel tevoorschijn gehaald en de gast mag een speculaasje of ander koekje nemen. Geen wonder dus dat Nederlanders graag bij elkaar op de koffie komen.

Maar opgepast!
Op de koffie komen betekent ook: van een koude kermis thuiskomen (angeschmiert sein, (bitter) enttäuscht sein / werden). En er zijn nog andere mooie uitdrukkingen zoals dat is andere koffie (etwas ganz anderes, etwas besseres) en dat is geen zuivere koffie (da ist etwas faul dran).

Max Havelaar Bananen (Foto: Maxhavel, PD)

III. Max Havelaar is naar mijn weten het enige romanpersonage dat zijn naam heeft gegeven aan een fairtradekeurmerk. Dus, wilt u niet op de koffie komen, koop dan fairtradeproducten, zo’n lekkere tros bananen bijvoorbeeld: dat is andere koffie, zuivere koffie!

PS  Uw (voor)ouders kennen misschien dit lied nog: Wenn die Elisabeth nicht so schöne Beine hätt’… (hier Max Raabe). Het werd toentertijd – enigszins gekuist – in het Nederlands vertaald met O, die Elisabeth die zo lekker koffiezet.

Vlotjes

In mijn bijdrage van een paar dagen geleden vertelde ik dat mijn vlucht vlotjes (Du. flott, zügig, reibungslos) was verlopen. Met het suffix –tjes en zijn varianten –jes, –pjes, –etjes kun je in het Nederlands bijwoorden vormen: koeltjes (Du. kühl), zwakjes (Du. ziemlich schwach), kalmpjes (Du. ruhig, gemächlich), stilletjes (Du. sachte). Welke variant je moet gebruiken, hangt af van de klankstructuur van het basiswoord, net als bij het diminutiefsuffix –tje waarmee je in het Nederlands verkleinwoorden vormt: jas-je, schoen-tje, oom-pje, mann-etje etc. Er bestaan ook nog regionale varianten van –tjes: in het westen van Nederland hoor je bijvoorbeeld zachies (zachtjes). In gesproken Belgisch-Nederlands komen stillekes (stilletjes), zwakskes (zwakjes) en andere bijwoorden met –ke(n)s voor. Vergelijkbare bijwoorden worden ook gevormd in het Fries, bv. stiltsjes (stilletjes) en swietsjes (zoetjes, Du. sachte) en in het Afrikaans, bv. koeltjies (koeltjes) en fyntjies (fijntjes, Du. fein). In Duitse dialecten bestaat het bijwoord still(e)chen, maar nieuwe bijwoorden van dit type lijken er niet te worden gevormd. In het Nederlands daarentegen worden nog wel nieuwe tjes-bijwoorden gevormd; op het internet vinden we voorbeelden als cooltjes en relaxed-jes.

Het gebruik van een diminutiefsuffix in Nederlandse bijwoorden is al heel oud. Al in het Vroegmiddelnederlands van de 13de eeuw zijn er bijwoorden die eindigen op –ken of –kine, bv. stillekine (stilletjes). De –s lijkt er vanaf de 15de eeuw te zijn bijgekomen, bv. soetkens (zoetjes) en dunnekens (dunnetjes) en varianten, bv. sachtgens (zachtjes) en lichtgens (lichtjes). Vanaf de 17de eeuw worden er volop bijwoorden met –tjes gevormd, bv. bleekjes (Du. blässlich) en losjes (Du. locker, leichthin) en dié vormen zijn tot de standaardtaal gaan behoren.

Waarom plakken Nederlandstaligen –tjes achter een adjectief of bijwoord? Voegt –jes in vlotjes een betekenis toe die vlot niet heeft? Waarschijnlijk wel, maar die precieze betekenis is heel moeilijk te bepalen. Het gaat vaak over subtiele nuances, soms alleen maar stilistische effecten die ook voor een taalkundige moeilijk zijn om te beschrijven. Saampjes (Du. zusammen) klinkt op één of andere manier gezelliger dan samen, en stiekempjes (Du. klammheimlich) is niet zo stout als stiekem. Een paar tjes-bijwoorden hebben wel een aparte betekenis ontwikkeld die verschilt van die van het basiswoord. Zo kan het bijwoord zoetjes behalve ‚zoet‘ ook ‚langzaam‘ betekenen (vooral in de vorm zoetjesaan, Du. allmählich) en fijntjes is niet alleen ‚fijn‘ maar ook ‚listig‘. Denk verder aan de uitdrukking er warmpjes bij zitten, die zoveel betekent als ‚rijk zijn‘.

Voor mijn promotieonderzoek naar bijwoordvorming in het Nederlands (Diepeveen 2012) heb ik 86 verschillende tjes-bijwoorden in hedendaags corpusmateriaal verzameld. Voorbeelden als bruintjes, rozigjes, banaaltjes en geiltjes (Du. scharf) laten zien dat je –tjes met een heel gevarieerde groep van adjectieven kunt combineren. En daarnaast ook met een paar bijwoorden, bv. saampjes en eventjes (Du. einen Augenblick). Niet te vergeten ook welletjes in de constructie het is welletjes (Du. jetzt reicht’s).

Met –tjes gevormde woorden worden niet alleen bijwoordelijk gebruikt: een predicatief voorbeeld is hij is vandaag stilletjes. Attributieve voorbeelden, zoals een netjes woord (Du. ein höfliches Wort) en ietsjes hoofdpijn (Du. etwas Kopfschmerzen) komen weinig voor. Daarmee hangt samen dat woorden op –tjes geen buigingsuitgang kunnen krijgen, dus vormen als vlotjese en vlotjeser komen niet voor.

Ik ga zoetjesaan stoppen, want waarschijnlijk bent u al lichtjes verward. Maar ik hoop dat u ziet dat bijwoordvorming met -tjes een uniek Nederlands woordvormingsprocedé is.

Snipverkouden

Greater Painted Snipe, Rostratula benghalensis with chicks (Foto: Charles Lam, CC-BY-SA-2.0)

De snip zijn we al eens eerder tegengekomen als naam voor een vliegtuig van het Nederlandse bedrijf Fokker.

Een snip is in het Duits een Schnepfe. Dat een vliegtuigje naar deze vogel vernoemd wordt, verbaast dus niet.

Maar snipverkouden? (Stockschnupfen)

Deze vogel heeft, zo leert Van Dale, vaak een druppel aan zijn snavel (neus) hangen: snip is dus blijkbaar verkouden.

Als ik blader op de site van de etymologiebank lees ik: „Toegegeven moet worden dat zo’n verklaring wel naar de lamp riekt“ – met andere woorden: met moeite is geconstrueerd.

Maar mooi, toch?

Genitive

Einer der wesentlichen Unterschiede zwischen dem Niederländischen und dem Deutschen besteht in dem viel stärkeren Abbau der Flexion im Niederländischen. Während beispielsweise das Kasussystem im Deutschen noch halbwegs intakt ist, ist es im Niederländischen fast komplett verschwunden. Reste finden sich insbesondere noch in idiomatischen Wendungen (wie de heer des huizes).

Vielfach sind die Funktionen der Kasusflexion durch Umschreibungen mit Präpositionen ersetzt worden. So verwendet das Niederländische van statt des deutschen Genitivs, um Besitz und Zugehörigkeit auszudrücken:

  • de tuin van mijn buren – ‚der Garten meiner Nachbarn‘
  • de bril van de vrouw – ‚die Brille der Frau‘
  • een gevoel van machteloosheid – ‚ein Gefühl der Ohnmacht‘


Für viele germanischen Sprachen gilt, dass das Genitiv-s der letzte lebende Rest des ursprünglichen Kasussystems ist. So auch im Niederländischen, wo dieses -s insbesondere nach Eigennamen verwendet wird, um ein Besitzverhältnis anzuzeigen: Jans boek, Jannekes bril. Auch bei nahen Verwandtschaftsbezeichnungen kommt es vor: mijn moeders auto. Endet der Eigenname auf einen Vokal oder auf s bzw. z, dann wird ein Apostroph verwendet: Otto’s bed, Rubens‘ schilderijen, Truus‘ schoenen.

In diesen Fällen lässt sich das Besitzverhältnis (umgangssprachlich) auch durch ein Possessivpronomen ausdrücken: Otto z’n bed, Rubens z’n schilderijen. Die weibliche Form ist haar bzw. d’r: Janneke d’r bril. Auf Deutsch kommen diese Umschreibungen auch vor, sie sind aber regional und stilistisch sehr markiert: Otto sein Bett und Janneke ihre Brille gelten nicht als standardsprachlich.

Durch die Beschränkung des -s auf (im Wesentlichen) Eigennamen unterscheidet sich das Niederländische vom Englischen, wo die Verwendungsmöglichkeiten viel größer sind:

  • the government’s decisions – de besluiten van de regering – die Beschlüsse der Regierung
  • Parkinson’s disease – de ziekte van Parkinson – die Parkinsonsche Krankheit
  • my new car’s brakes – de remmen van mijn nieuwe auto – die Bremsen meines neuen Autos

Das letzte Beispiel zeigt, warum man das englische -s nicht mehr in erster Linie als Flexionsendung sieht, sondern eher als ein ‚phrasal affix‘, das dazu dient, Besitz und Zugehörigkeit auszudrücken (the old man who lives next door’s wife).

Ähnlich funktioniert das possessive Wörtchen se im Afrikaans (Beispiele aus Donaldson, A Grammar of Afrikaans, 1993):

  • ons bure se vriende se seun – ‚der Sohn der Freunde unserer Nachbarn‘ (engl. our neighbours‘ friends‘ son)
  • ek het niemand se geld gesteel nie – ‚ich habe niemandes Geld gestohlen‘ (engl. I stole nobody’s money)

Diese wenigen Beispiele mögen reichen, um zu zeigen, dass der Genitiv (und seine Nachfolger) ein höchst spannendes Thema darstellt, gerade auch in sprachvergleichender Hinsicht. Daher haben unsere germanistischen Kollegen eine Tagung zu diesem Thema organisiert, die von Donnerstag bis Samstag an der FU stattfinden wird. Interessierte sind willkommen.

Infos zum Workshop über Germanic Genitives finden sich auf der Tagungswebsite.

Ouwehoeren

Goeiemorgen! De letter „d“ wordt tussen twee klinkers soms als „i/j“ uitgesproken.
De letter „d“ wordt na de „ou“ en voor een klinker soms ook als „w“ uitgesproken. Zo rijmt Wil je met me trouwen? perfect op Ik zal altijd van je houwen (houden). Heel mooi: een radiouitzending met gouwe ouwe: hits van lang geleden, oldies.

Red Light District in Amsterdam (Foto: Massimo Catarinella, CC BY-SA 3.0)

Een oude (ouwe) hoer is een niet meer zo jonge publieke vrouw, een prostituee. En omdat die tussen de bedrijven door graag een kletspraatje maakt (ein Schwätzerchen macht), is het werkwoord ouwehoeren ontstaan.
Ouwehoeren betekent enerzijds meckern, salbadern, anderzijds quatschen. In Van Dale vinden we de voorbeeldzin: We hebben de hele avond lekker zitten ouwehoeren. Dat is dan een gesprek over koetjes en kalfjes (über Gott und die Welt) onder vrienden.

Een ouwehoer is meestal een vervelende Schwätzer, een Quatschkopf van het mannelijk geslacht. Maar met een gezellige ouwehoer kom je de avond wel door.

Tot slot: De tweelingzussen Louise en Martine Fokkens schreven het boek Ouwehoeren. Verhalen uit de peeskamer (Zimmer, in dem die Prostituierte ihren Beruf ausübt).

Verwacht je aan het onmogelijke!

voorzitter Braziliaanse voetbalbond en toenmalige president met bid-logo van WK 2014 (Foto: Ricardo Stuckert/PR-Agência Brasil, CC BY 3.0 BR)

Het Belgisch voetbalelftal bereidt zich voor op het Wereldkampioenschap voetbal in Brazilië. Voetbalfans mochten zelf slogans kiezen voor de spelersbussen. Voor België hebben „11 spelers, 1 droom!“ en „Klein land, grote spelers!“ het niet gehaald (zie Nieuwsblad.be). De winnende slogan is „Expect the impossible!“. Vertaald naar het Frans is dat „Attendez-vous à l’impossible!“. Op de site van de Wereldvoetbalbond FIFA werd als Nederlandse versie van de slogan gepubliceerd: „Verwacht je aan het onmogelijke!“ (zie VRT taalnet eerder deze week). De Belgische Voetbalbond was boos. Zo’n onmogelijke slogan had hij niét verwacht.

De taalzorgwebsites zijn duidelijk: zich verwachten aan is geen goed Nederlands. VRT taalnet en De Taaltelefoon keuren zich verwachten aan af en Taaladvies.net schrijft „Het gebruik van zich verwachten aan wordt (…) niet door iedereen geaccepteerd en behoort niet tot de standaardtaal.“ Zich verwachten aan is een constructie die alleen in België voorkomt. Het is een leenvertaling uit het Frans waar een dubbele fout in zit. Ten eerste wordt het werkwoord verwachten hier reflexief gemaakt, dw.z., het wordt als wederkerend werkwoord gebruikt (met zich). Dat gebeurt in België wel vaker, bijvoorbeeld bij zich situeren of zich informeren. De tweede fout is dat er na verwachten een voorzetselvoorwerp volgt dat door aan ingeleid wordt (aan het onmogelijke). Dat is natuurlijk gewoon vertaald Frans (à l’impossible). Kortom: de correcte, Algemeen Nederlandse constructie is: iets (bv. het onmogelijke) verwachten. Een alternatief is: rekenen op iets.

Verwacht u een overwinning van de Belgische Rode Duivels? Of rekent u helemaal op de Duitse Nationalelf?

De knie

Michelangelo’s David (Foto: MarcusObal, CC-BY-SA-3.0)

Geen knie zo bekend als die van Michelangelo’s David – en die is angewinkelt (gebogen).

Wat doen Nederlandstaligen met hun knieën?

Zolang ze jong zijn vallen ze hun knieën stuk (kaputt). De knietjes die een voetballer geeft, doen pijn en worden met de rode kaart bestraft. De knietjes die ze elkaar onder tafel geven zijn daarentegen onzichtbaar en dus opwindend. Als student gaan ze met knikkende knieën (mit schlotternden Knien) naar het examen.

„Oog in oog met de onomkeerbare loop der geschiedenis stroomt zelfs de machtigste despoten het water in de knieën“ (F. Springer); dat las ik in de Van Dale. De schrijver F. Springer was als Carel Jan Schneider eind jaren 80 ambassadeur van Nederland in de DDR.

Maar als bovengenoemde studenten de stof goed onder de knie hebben (beherrschen), slagen ze met vlag en wimpel (mit Glanz und Gloria).

Tweetalig Brussel

België is mijn geboorteland. Toch moet ik toegeven dat er maar een klein stukje is dat ik goed ken. Brussel hoort daar helaas niet bij. Toen ik gisteren door de straten van de hoofdstad slenterde, besefte ik het weer: Brussel is een beetje buitenland (Du. Ausland), dat ik bij ieder bezoek opnieuw ontdek. Vooral fascinerend is het gebruik van de talen. Het hoofdstedelijk gebied is officieel tweetalig Nederlands/Frans en dat zie je duidelijk in het straatbeeld. Plaats- en straatnaambordjes zijn altijd tweetalig (Chaussée d’Ixelles / Elsensesteenweg). Opschriften op winkelruiten meestal ook (Prix foux! Gekke prijzen!), het ene al stunteliger (Du. holpriger) vertaald dan het andere.

Brussel: Manneken Pis in het oranje (Foto: Janneke Diepeveen)

Maar hoe werkt tweetaligheid in het dagelijks leven in Brussel? Vlakbij de Grote Markt koop ik in het Nederlands een warme wafel. „Moet daar iets op, mevrouw? Let op, het is superwarm.“ Aha, geen probleem. Bij een fastfoodrestaurant in de Europese Wijk word ik in het Frans bediend. Ook goed. De gastheer in de bed & breakfast merkt dat ik me niet zo vlot kan uitdrukken in het Frans en biedt aan om over te schakelen naar het Engels. Non, merci!

„Ik probeer het meestal eerst in het Nederlands“, vertelt een vriend uit Oost-Vlaanderen die al een paar jaar in Brussel woont. We stappen een restaurant binnen en vragen in het Nederlands een tafeltje met voldoende plaats voor mijn bagage. „Mijn Nederlands is niet zeer goed“, antwoordt de serveerster. Haar collega neemt het over en vraagt bij het afruimen: „Was het lekker?“ met een zwaar Frans accent. De rekening wordt dan weer in het Frans afgehandeld. Zó gaat dat dus in het hart van een tweetalige stad. Geweldig!

„Sommige wijken zijn overwegend Franstalig“, benadrukt de Vlaamse vriend. Je moet Brussel dus beter kennen om te weten welke taal je waar het beste kunt gebruiken. „Klopt, maar met Frans kun je in principe overal terecht“, legt een Nederlandse vriendin mij later uit. Ze woont sinds een jaar in Brussel. Ze voegt er wel meteen aan toe: „De stad is zo veel rijker als je Frans én Nederlands beheerst. Er is veel meer Nederlands in Brussel dan je op het eerste gezicht zou denken.“ We bestellen in het Frans een kopje thee.

’s Avonds in het vliegtuig probeert een Italiaanse steward in het Engels uit te leggen aan een Duitse mevrouw dat de sandwiches uitverkocht zijn. Sie versteht nur Bahnhof en de passagier naast haar moet helpen vertalen. In het luchtruim is meertaligheid blijkbaar niet vanzelfsprekend. In Brussel wel. Ik vind het fascinerend.

Mijn vlucht is dit keer trouwens vlotjes (Du. reibungslos) verlopen. Daarover de volgende keer meer.

Sniphol

Vliegtuig de Snip. (Collectie Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), inv.nr. GRA0719)

In december 1934 landde het eerste Nederlandse vliegtuig in Suriname. De snip had over de vlucht ruim 7 dagen gedaan (inclusief tussenlandingen en pauzes). Maar de naam voor de landingsplaats Sniphol heeft het helaas niet gehaald, las ik bij André Loor. Te weinig (nakomelingen van) Rotterdammers in SU?

De internationale luchthaven van Paramaribo heet officieel naar de staatsman Johan Adolf Pengel, van 1963-1969 premier van Suriname, maar wordt naar de plaats waar hij zich bevindt Zanderij genoemd. Zanderij ligt in het savannegebied, vandaar de naam.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de luchthaven door de Verenigde Staten gemoderniseerd en uitgebreid: ze konden die goed gebruiken voor transatlantische vluchten naar Afrika. De Amerikanen zaten overigens ook in SU (destijds het enige niet bezette stukje Nederland) om de levering van bauxiet te bewaken.

Het vliegveld voor binnenlandse vluchten heet Zorg en Hoop. Vrienden die vandaar het binnenland in vlogen, loven de goede zorgen van zowel grond- als cabinepersoneel en hopen daar nog vaak te mogen opstijgen en landen.

gijzelaar

Die drei Niederländer, die in Nigeria entführt waren, sind wieder zuhause. Ob Lösegeld gezahlt wurde, ist nicht ganz klar, aber wichtig ist vor allem, dass die Entführung glimpflich abgelaufen ist und die Geiseln wieder in den Niederlanden sind. Die Schlagzeile auf NOS.nl lautete gestern Gijzelaars met de dood bedreigd.

Gijzelaar ist ein seltsames Wort. Es kann nämlich zwei gegensätzliche Bedeutungen haben: sowohl ‚Geisel‘ als auch ‚Geiselnehmer‘. Meist wird es in der ersten Bedeutung verwendet, also für ‚jemanden der als Geisel genommen wird‘. So auch in der genannten Schlagzeile.

Diese passive Bedeutung ist auch die älteste: ursprünglich hatte das Niederländische dafür das Wort gisel, die direkte Entsprechung zum deutschen Wort Geisel. Der Taaladviesdienst vermutet, dass dieses Wort wohl nicht mehr als Personenname erkannt wurde und daher (schon im Mittelniederländischen) um das Suffix -aar ergänzt wurde, das typischerweise zur Bezeichnung von Personen dient.

Wörter auf -er bzw. -aar sind aber meist von einem Verb abgeleitet und dienen dann dazu denjenigen zu bezeichnen, der die Handlung verrichtet. Ein handelaar ist ein Händler, jemand der handelt (und nicht jemand der gehandelt wird). In unserem Fall führt das dazu, dass das Wort gijzelaar leicht als deverbale Ableitung (vom Verb gijzelen ‚als Geisel nehmen‘) reinterpretiert werden kann. Dann liegt aber die aktive Interpretation (‚derjenige der Geiseln nimmt‘) nahe. Die Konfusion, die dadurch entstehen kann, führt nicht selten zu Vermeidungsstrategien. Für die passive Bedeutung wird dann de gegijzelde verwendet und für die aktive de gijzelhouder oder de gijzelnemer. Dies ist auch, was der Taaladviesdienst empfiehlt.

Übrigens steht gijzelaar nicht völlig isoliert dar. Als weiteres Beispiel nennen die Nachschlagewerke meist den martelaar (‚Märtyrer‘). Auch dieses Wort ist ursprünglich keine deverbale Ableitung, wurde aber im Laufe der Zeit als solche reinterpretiert, also als Ableitung von martelen (‚foltern‘). Und dann haben wir wieder dieselbe Situation: sprachstrukturell müsste das Wort eigentlich das Gegenteil von dem bedeuten, was es tatsächlich bedeutet, also ‚derjenige der foltert‘ statt ‚derjenige der gefoltert wird‘.