Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Onnozel

Wellicht vraagt de een of andere gelovige katholiek zich nu stilletjes af: Is het al 28 december?

Het adjectief onnozel heeft een lange weg afgelegd en is in de loop van de tijd van betekenis veranderd.

doe dede al dar pylatus. Gheselen den onnoselen ihesus
‘toen liet Pilatus de onschuldige Jezus daar geselen’ [1285; VMNW]

Cornelis van Haarlem: De kindermoord te Bethlehem (1590) Rijksmuseum Amsterdam (CC-PD-Mark)

Oorspronkelijk betekende het woord nosel: schadelijk. Dit en nog meer lees ik op de etymologiebank. Allengs (allmählich) kreeg onnosel de betekenis: onschuldig. Dat is te zien in het voorbeeld hierboven maar eveneens in de benaming van de (katholieke) feestdag Onnozele Kinderen. Op 28 december wordt herdacht dat koning Herodes, bang dat een nieuwe Joodse koning (de Messias) het einde van zijn heerschappij zou betekenen, het bevel gaf alle jongetjes jonger dan twee jaar te vermoorden: de kindermoord van Bethlehem. U ziet hier een afbeelding van de maniëristische schilder Van Haarlem. Maar u kunt (voor minder naakt) ook bij de goeie oude Pieter Bruegel terecht.

Dit werd me allemaal al op jonge leeftijd (katholieke basisschool) uitgelegd – en dat was ook broodnodig (bitter nötig) want onnozel had inmiddels weer een andere betekenis gekregen: dom, naïef. Er zat altijd wel een onnozele hals (Einfaltspinsel) in onze klas, en we gebruikten regelmatig uitdrukkingen als: doe niet zo onnozel (blöd), wat onnozel (albern, blöd) en onnozel schaap (du Schafskopf).
Om misverstanden te voorkomen wordt het feest tegenwoordig dan ook, evenals in het Duits, Onschuldige Kinderen genoemd.

Onze geliefde zuiderburen dragen weer eens hun eigen waardevolle taalsteentje bij (ihr Scherflein beisteuern): on­no­zel wor­den van iets of iemand betekent in Vlaanderen: knet­ter­gek (total verrückt) wor­den.

Enfin, ik hoop van harte dat u van al deze woordverklaringen niet onnozel bent geworden, en wens u niet minder van harte alvast een (katholiek) zalig uiteinde!


PS
Ongelovigen wensen elkaar een prettige jaarwisseling / prettig nieuwjaar / prettig uiteinde (zum Jahreswechsel alles Gute). Nederlandse protestanten geven de voorkeur aan een gezegend uiteinde. Over het woord zalig dat katholieken gebruiken bij feestdagen (zalig Kerstmis, zalig Pasen) lees ik in De Dikke: 901–1000 ~ En­gels silly, met be­te­ke­nis­ont­wik­ke­ling van ‘gelukkig’ tot ‘onnozel’ (vgl. sul), en ~ La­tijn salvus [be­hou­den].

PS
Truus De Wilde wees me erop dat de (overwegend) katholieke zuiderburen zich bij een uiteinde een kont, een achterste (Hintern) voorstellen – allesbehalve een jaarwisseling dus.
En toch lees ik bij het lemma uiteinde in de Dikke: rooms-ka­tho­liek iem. een za­lig uit­ein­de wen­sen, pro­tes­tants iem. een ge­ze­gend uit­ein­de wen­sen. Ik citeer de Dikke niet om gelijk te krijgen maar om erop te wijzen dat daarin (zo nu en dan?) het Zuid-Nederlandse perspectief blijkbaar (offensichtlich) ontbreekt.

We zetten een boom op

(Herrick, PD-self).

En? Staat-ie al, de boom in al zijn kerstpracht? Het is tenslotte kerstavond (Heiligabend).
Laten we eens een boom opzetten (plaudern, klönen) over de boom.

Nee, we gaan de klap­per­boom niet nog eens uitleggen – je kunt me de boom in! (du kannst mich mal gernhaben)

Nog niet overtuigd? Even de kat uit de boom kijken? (abwarten wie der Hase läuft)

Het gaat me om een paar idiomatische uitdrukkingen; die vormen tenslotte de sjeu (Reiz) van een taal. Ik noem er een paar, anders zou u door de bomen het bos niet meer zien (den Wald vor lauter Bäumen nicht sehen). In het Nederlandse taalgebied valt de appel niet ver van de boom, in het Duitse nicht weit vom Stamm.

Mijn botanische kennis is beperkt. Vraag me niet naar het verschil tussen een spar en een den (Fichte, Tanne). Wel weet ik dat de supermarktketen DE SPAR (intussen Edeka) slechts indirect met sparen van doen heeft: de -a is kort [spɑr] en het logo is niet voor niets een dennenboompje, een sparretje. De naam van deze van oorsprong Nederlandse onderneming is een acroniem van „Door Eendrachtig Samenwerken Profiteren Allen Regelmatig“.

Nou, als dat geen mooi motto voor het nieuwe jaar is!
Toch goed dat we even geboomd (plaudern) hebben.

Die Herkunft des Wortes „Boss“

In het college „Sprachliche Variation und sprachlicher Wandel“ is „Woorden op reis“ een van de thema’s. De studenten schrijven voor u een gastblogpost over Nederlandse woorden die het gemaakt hebben in de wereld. Vandaag deel 3, door onze gastauteur Shazia Arif.

Euch ist bestimmt schon einmal aufgefallen, dass das Wort Boss nicht nur im Deutschen besteht. Eigentlich ist es sogar sehr weit verbreitet, denn insgesamt 57 Sprachen kennen zumindest eine Form dieses Wortes, seien es zum Beispiel Boss, Baas oder Bas. Aber woher kommt „Boss“ denn nun genau?

Deze man speelt graag de baas (CC)

Man könnte meinen es kommt aus dem Englischen, da es heute Kultursprachenstatus hat und viele neue Wörter ganz einfach aus dem Englischen übernommen oder aber abgeleitet werden. Für 10 der 57 Sprachen ist das auch der Fall. Jedoch liegt der Ursprung des Wortes im Niederländischen!

Dort besteht es seit der zweiten Hälfte des 13. Jahrhunderts (zur Zeit des Mittelniederländischen). Bis zum Neufriesischen „baas“ brauchte es aber (die Rechtschreibung betreffend) noch einige Überarbeitungen des Wortes (von Baes über Bas usw.). Aus dem niederländischen Wort „baas“ wurde dann im Norddeutschen das Lehnwort „baas“, im Englischen „boss“ und im Schwedischen, Dänischen und Norwegischen „bas“. Wie schon zu Beginn erwähnt existiert das Wort „boss“ auch im Rest Deutschlands, allerdings benutzt man hier eher Chef, was seinen Ursprung nicht im Niederländischen hat.

Aber warum übernahmen so viele Sprachen dieses Wort? Die Sprachwissenschaftlerin Nicoline van der Sijs hat die Antwort. Sie nimmt an, dass vor allem die Niederländer früher gerne überall den Boss gespielt haben (an Bord von Schiffen oder auf Plantagen zum Beispiel). Auch wird die starke Verbreitung damit zu tun haben, dass das Wort nicht nur eine Berufsbezeichnung war, sondern auch eine Anrede, und letztere wurden schon immer leicht von anderen Sprachen übernommen.

Funfact! In den Niederlanden gibt es einen Rapper namens Baas B, zu Deutsch Boss B. Die Namen von Rappern lehnen sich oft an Begriffe und Namen aus der Gangsterszene an, und da es in Gangs oft einen Anführer, also einen „Boss“ gibt, ist dieser Name sehr beliebt, und verleiht dem Träger sofort Autorität.

Woorden op reis deel 1, deel 2.

Tante Betje maakt een dt-fout

In mijn vorige blogpost stond de zin: „Dit las ik op wikipedia en wist meteen dat de tekst door een zuiderbuur geschreven was.“ Een oplettende lezer is dat niet ontgaan. Laat ik meteen toegeven dat deze zin onbedoeld „fout“ uit mijn pen (nou ja) vloeide.
U herinnert zich misschien de blogpost Drie tantes. Daarin ging het o.a. over tante Betje.

Tante Betje (PD-old-100)

Tantebetje: zo noemen we een zinsconstructie waarbij twee hoofdzinnen aan elkaar gekoppeld zijn met en, want of maar en in de tweede hoofdzin ten onrechte inversie wordt toegepast of gesuggereerd, lezen we bij Onze Taal. In bovengenoemd voorbeeld gaat het om een ten onrechte gesuggereerde inversie (type 3). De zin „Dit las ik op wikipedia en wist ik meteen …“ is fout. Als ik na het wikipediacitaat had geschreven: „Wist meteen dat de tekst…„, dan had ik een anakoloet gemaakt – misschien niet mooi maar geen tantebetje (Onze Taal geeft trouwens een andere schrijfwijze dan de Dikke).

Betje was de tante van de taalpurist Charivarius (1870-1946) en zij schreef aan haar neefje zo’n beetje als ik in bovenstaand voorbeeld. Mea culpa! Het kan verkeren (± Glück und Unglück wandern auf einem Steg).

Een dt-fout wordt ook door moedertaalsprekers vaak gemaakt maar leidt in de regel niet tot misverstanden. Een -d, een -t of een -dt op het einde van een woord wordt als -t uitgesproken. Maar toch!

Mijn enthousiaste mededeling: „Roemer heeft de Hooftprijs“ was duidelijk te kort door de bocht voor mijn collega literatuurwetenschap (die het nieuws nog niet had vernomen). Verbaasde, vragende ogen: „Emile Roemer? En waarmee?“

De Surinaams-Nederlandse schrijfster Astrid Roemer krijgt de P.C. Hooftprijs, een van de belangrijkste literatuurprijzen in het Nederlandse taalgebied.
Wat leren we hieruit? Zonder Pieter Corneliszoon wordt de Hooftprijs een hoofdprijs… wat de P.C. Hooftprijs natuurlijk ook is!

Van Astrid Roemers prachtige romantrilogie Gewaagd leven (1996), Lijken op liefde (1997) en Was getekend (1999) is het tweede deel door Christiane Kuby in het Duits vertaald. Könnte Liebe sein is via ZVAB voor een habbekrats (Spottpreis) te krijgen.
Sla toe!

Przewalskipferde im Zisterzienserkloster

Vor Weihnachten kommt man ins Grübeln: Was schenke ich der Schwiegermutter? Welche Kleidergröße hat meine Frau? Wie heuchle ich glaubhaft Freude über die jährliche Krawatte von Tante Angelika? In den Niederlanden und Flandern ist diese Grübelei an Weihnachten längst vorüber, denn die Geschenke gab’s ja schon Anfang Dezember. Zum Glück, denn das wahre Grübeln geht dann erst richtig los. Kurz vor Weihnachten läuft im Fernsehen nämlich Het Groot Dictee der Nederlandse taal. Morgen Abend ist es wieder soweit.

Man sieht bei näherem Hinsehen, dass es het Groot Dictee und nicht het grote dictee heißt. Wegfall der e-Flexion und Großbuchstaben zeigen ganz deutlich: Wir haben es mit einer Institution zu tun. Mit großem Pomp inszenieren das flämische und das niederländische Fernsehen gemeinsam im Parlamentssaal der Eerste Kamer in Den Haag einen Wettstreit der Rechtschreibung. Per Vorrunde werden Kandidatinnen und Kandidaten ausgewählt, und es

Dries van Agt im Jahr 2011. (Foto: Mark Rutte, CC-BY-SA-2.0)

gewinnt, wer die wenigsten Fehler macht. Gleichzeitig schreibt eine Horde Prominenter das Diktat mit und zittert vor dem Urteil der Öffentlichkeit und der Jury unter dem Vorsitz des niederländischen Ex-Ministerpräsidenten Dries van Agt. Damit ein allzu fremder Akzent im Niederländischen keine Nachteile mit sich bringt, wird der Text von einem Duo vorgelesen. Für das nördliche Niederländisch steht Fernsehveteran Philip Freriks, für das südliche stand bis zum letzten Jahr Martine Tanghe, deren Ablösung für die kommende Ausgabe einige Spekulationen und Proteste auslöste. Wer dicteetor sein darf, ist ein Politikum.

Nun kann man sich fragen, wozu das alles gut sein soll. Die niederländische Orthographie ist doch an sich relativ schlüssig und nah an der Aussprache. Als 1990 das erste große Diktat geschrieben wurde, damals noch ohne Flandern, hatten fünf Jahre zuvor schon die Franzosen mit ihrem Dico d’Or (‚Goldenes Wörterbuch‘) begonnen. Die französische Orthographie, man muss es leider so hart sagen, ist nichts anderes als ein historisches Unglück, das heute niemand mehr auszuräumen wagt. Damit einen Wettbewerb zu veranstalten, liegt auf der Hand. Wie macht man darauf nun eine Herausforderung auf Niederländisch?
Das Prinzip ist simpel. Zwar verfassen in jedem Jahr anerkannte Figuren der niederländischsprachigen Literatur den jeweils diktierten Text. Aber die poetische Schöpfungskraft als solche ist eher zweitrangig, solange darin ein Maximum an niederfrequenten Lexemen und überdrehten Wortschöpfungen vorkommen. Man reiht also am besten so viele fremdartige Lehnwörter aneinander wie möglich.

Przewalskipferd. (Ala z, CC-BY-SA-3.0)

Der Vorspann zur Sendung vom Dezember 2014 nennt zum Beispiel ein paar Highlights aus den vorherigen Jahren: tseetseevlieg (entlehnt aus dem Tswana), przewalskipaard (Polnisch) oder cisterciënzerklooster (nach dem lateinischen Namen des französischen Ortes Cîteaux). Andere Blüten im Text von 2014 waren etwa kasuaris (aus dem Malaiischen), zeugmata (griechischer Plural der Stilfigur Zeugma) oder das französische Weingebiet Médoc.

Besonders die letzten beiden Schlagwörter zeigen recht deutlich, worum es eigentlich geht. Die Rechtschreibung ist zwar das vordergründige Messinstrument, und bisweilen gibt es natürlich auch ur-niederländische Zweifelsfälle: Wohin mit dem Trema, wann braucht man einen Bindestrich und dergleichen mehr. Satzzeichen werden übrigens immer mit diktiert, man braucht also keine Kommaregeln zu kennen. Was man vor allem braucht, ist ein möglichst breiter Wortschatz – und zwar am besten ein bildungsbürgerlicher. Man muss nicht unbedingt besonders gut mit Rechtschreibregeln umgehen können, um die Schreibweise eines einzelnen Fremdworts auswendig zu beherrschen. Kreatives Sprachgefühl ist auch nicht gefragt, schließlich ist der Text vorgegeben. Man sollte nur besonders viele seltene Wörter kennen und wissen, wie sie im Einzelfall geschrieben werden.

Zisterzienserabtei Sint Bernardus in Bornem, Belgien. (Quesste, CC-BY-SA 3.0)

Ähnlich wie bei Quizsendungen und anderen TV-Formaten, bei denen es vermeintlich oder tatsächlich um Wissen geht, kann man sich zuhause am Wohnzimmertisch selbst versichern: Ich gehöre zu den Gebildeten. Wer etwas falsch macht, schämt sich – und zwar vor sich selbst oder im schlimmsten Fall vor dem gesamten Fernsehpublikum zweier Nationen. Alles in allem eine dick aufgetragene Inszenierung, auf schweren Sesseln und untermalt mit Musik von Bach, mit einer glasklaren Essenz: Wer die Sprachnorm besitzt, hat die Macht in der Hand. Zwischen Richtig und Falsch liegt eine messerscharfe Trennung, und auf welcher Seite man steht, sagt einem das Groene Boekje.

Ob man so eine Fernsehsendung braucht? Inzwischen gibt es auch eine papiamentische Variante nach demselben Prinzip: Bei der Ausgabe im Februar 2015 war das Hauptthema ebenfalls ein exotisches Lehnwort, in dem man sich gut verheddern kann, nämlich chikungunya. Diktate auf Sranan wurden auch schon veranstaltet, im vergangenen Jahr gab es dabei allerdings Konflikte um unklare orthographische Regeln. Frankreich, das Land der fest verriegelten Türen der Eliten, hat sein Fernsehdiktat bereits vor zehn Jahren aufgegeben. Es ist zwar weder zeitgemäß noch unverzichtbar und richtet mit seinem aristokratisch-strengen Sprachbild vielleicht mehr Schaden an als es nützt, aber das Publikum in Flandern und den Niederlanden scheint es weiterhin unterhaltsam zu finden – ganz im Gegensatz zu den Kollegen in der Linguistik.

Hoe jenever de wereld veroverde

In het college „Sprachliche Variation und sprachlicher Wandel“ is „Woorden op reis“ een van de thema’s. De studenten schrijven voor u een gastblogpost over Nederlandse woorden die het gemaakt hebben in de wereld. Vandaag deel 2, door onze gastauteur Lore De Smet.

Het Nederlands heeft meer invloed op andere talen dan je denkt. Waar ter wereld je ook een café of restaurant binnenstapt, de kans is groot dat je gin-tonic op de kaart aantreft. Bij de meeste Belgen of Nederlanders zal er niet meteen een belletje rinkelen, maar de naam is wel degelijk door het Nederlands beïnvloed.

Onze flora met linksboven de jeneverbes (CC-BY-2.0)

In de etymologiebank vinden we dat Nederlandstaligen het woord geneivre in 1253 uit het Oudfrans ontleenden. Het woord had toen nog de betekenis van jeneverbes of jeneverstruik. De Nederlandse variant jenever werd vooral in de zin van sterke drank gebruikt. Het was een brandwijn met kruiden en jeneverbessen. In 1706, kort nadat de Engelse soldaten terugkeerden uit de Lage Landen, deed het woord zijn intrede in het lexicon. De Engelse ontlening geneva werd het gebruikelijk begrip voor de sterk alcoholische drank, die de Engelsen hadden leren kennen in de Nederlanden tijdens de oorlog tegen Frankrijk. Ze namen het brouwsel, en blijkbaar ook het recept, maar al te graag mee naar het thuisfront en zo werden de eerste kiemen voor de latere gin gelegd. Geleidelijk werd geneva verkort tot gin en zo kunnen we drie eeuwen later Nederlandse roots in cafés over de hele wereld terugvinden.

Maar er is meer, want het begrip jenever werd niet alleen door de Engelsen naar Groot-Brittannië overgebracht. Nederland was ook exporteur naar het oosten en zo is het begrip via de Oost-Indische Compagnie ook in Nederlands-Indië bekend geraakt. Zo kent het Indonesisch ook het woord jénéwer. In het hedendaagse Duits zijn er meerdere varianten in omloop. Vaak gebruiken mensen der Wacholderbranntwein of Schnaps, maar ook het woord der Genever bestaat nog. We kunnen dus concluderen dat het woord jenever wel een succes-ontlening is. Het Nederlands heeft meer invloed op andere talen dan we denken en daar mogen we gerust trots op zijn.

Meer weten? Van der Sijs, Nicoline: Geleend en uitgeleend. Nederlandse woorden in andere talen & andersom. Amsterdam: Uitgeverij Contact 1998.
Woorden op reis deel 1

Kommaneuken

In het Duits is er een samenstelling om het probleem te benoemen: de Kommafehler – in het Nederlands enkel te omschrijven als „verkeerd geplaatste komma“, volgens Van Dale toch.

De juiste plaats van de komma vinden, is echte kunst! (Dvdgmz, CC-BY-SA-3.0-ES)

Kan een komma dan zo verkeerd geplaatst worden, dat het een fout wordt? Ja, in het Duits in érg veel gevallen. In het Nederlands zijn er veel minder gevallen waar een komma echt moet. Onze Taal geeft de algemene regel:

Het belangrijkste uitgangspunt is dat een komma geplaatst wordt als er bij het voorlezen een duidelijke pauze hoorbaar is; ook de toonhoogte waarmee de zin wordt uitgesproken verandert vaak iets.

Dit klinkt mijn Duitse studenten als muziek in de oren. Ze kunnen nauwelijks geloven dat er géén regels zijn, en dat een schrijver beslissingsvrijheid heeft over het al dan niet gebruiken van komma’s. Het blijkt echter een vloek en een zegen te zijn: heel vaak „horen“ studenten een pauze waar ze in het Duits een komma schrijven. En dan zijn we weer bij af, natuurlijk.

Er zijn gelukkig wel een paar regels waaruit blijkt dat de kommazetting in het Nederlands vaak ook gelijkloopt met die in het Duits. Er komt een komma

Toch valt ook al bij de basisregels vooral het gebruik op van woorden als „gebruikelijk“, „soms“, „meestal“.

Voor gevorderden is dan de plaatsing van een komma bij een uitbreidende en beperkende bijzin, dus de komma voor „die“ en „dat“. Hier kan de betekenis van de zin veranderen door een komma. Kijk maar naar deze voorbeelden:

  • De kinderen, die vakantie hebben, gaan zwemmen.
    De informatie die de lezer krijgt in de bijzin tussen komma’s, is bijkomende uitleg over het antecedent (uitbreidende bijzin).
  • De kinderen die vakantie hebben, gaan zwemmen.
    De informatie die de lezer krijgt in de bijzin die niet tussen komma’s staat, is noodzakelijke uitleg over het antecedent. Het gaat namelijk alleen om de kinderen die vakantie hebben, en niet om alle andere kinderen (beperkende bijzin).

Wie gepassioneerd is door taal en ook door leestekens, wil vast ook iets weten over de Oxford comma, de komma die in opsomming voor „en“ staat. En ook of er een komma komt voor „omdat“ en „doordat“ is niet altijd duidelijk. Als de bijzin na een relatief lange hoofdzin komt, dan plaats je eerder wel een komma. Soms gaat de hoofdzin geruisloos over in de bijzin en hoeft een komma niet. Er blijft veel ruimte voor interpretatie. Wat zou jij bijvoorbeeld doen in deze zin:

Ik ga niet mee zwemmen omdat ik geen vakantie heb.

Denk er ook aan dat er in het Nederlands een komma komt na een afsluitende groet in een brief of mail:

Met hartelijke groet uit een ijskoude stad,
Jan en Piet

Misschien hier ook even vermelden dat je in een brief in het Nederlands na de aanspreking een hoofdletter schrijft:

Beste Jan,
Hoe gaat het in Canada?

Je zou vertwijfeld kunnen raken: is er geen regel voor het plaatsen van komma’s, of zijn er net veel regeltjes? Misschien daarom dat je in het Nederlands kan kommaneuken (ook: muggenziften). De muggenzifter, komma- of mierenneuker is iemand die valt over bijzaken en kleinigheden (Dt. Federfuchser, Kleinigkeitskrämer).

Neuken? Nou, eh, vogelen…

Reien en leien

Boogbrug over Brugse rei (ArtMechanic, CC-BY-SA-3.0-migrated)

De Brugse reien zijn kanaaltjes in het centrum van Brugge die genoemd zijn naar de Reie, de rivier die vroeger doorheen de stad stroomde. Vanwege de vele reitjes met boogbruggen wordt Brugge ook wel het Venetië van het Noorden genoemd.

Dit las ik op wikipedia en wist meteen dat de tekst door een zuiderbuur geschreven was. De rivier de Reie stroomde vroeger „doorheen de stad“. Een noorderbuur had geschreven: … stroomde vroeger door de stad.
Afgezien daarvan zou de noorderbuur Giethoorn als het Venetië van het noorden noemen. En er zijn nog wel meer steden die aanspraak op deze naam maken. Tot mijn grote verrassing vond ik op deze site Recife als het Venetië van Brazilië!

Cogels-Osylei 50 (IDD5000, CC-BY-SA-3.0)

Het woord lei verbind ik in de eerste plaats met Antwerpen. Rondom het centrum van ‚t stad ligt een halve cirkel van leien, van brede straten: de Frankrijklei, de Italiëlei, de Britselei, de Amerikalei; en toch moeten deze straten vroeger waterwegen geweest zijn: een lei is een sloot, nevenvorm van lede, verwant met leiden – lees ik op de etymologiebank.
De Dikke doet er nog een schepje bovenop (noch etwas draufsatteln) en noemt het woord lei (sloot, watering) niet algemeen, wat in dit geval zoveel betekent als: bij de zuiderburen! – en dat doet-ie overigens ook bij het lemma rei.
Enfin, in Antwerpen zijn er hoe dan ook (wie auch immer) talloze leien.

Rest me nog te wijzen op het rijke verleden van beide steden, zowel op economisch als op cultureel gebied. Hollanders ploeterden (sich abrackern) nog in de modder toen hier al het grote geld verdiend werd en het culturele leven bloeide.

Wat? U bent nog nooit in Vlaanderen geweest? Eigen schuld, dikke bult! (± selber Schuld!)

Apartheid: een Afrikaans leenwoord, muzikaal toegelicht

In het college „Sprachliche Variation und sprachlicher Wandel“ is „Woorden op reis“ een van de thema’s. De studenten schrijven voor u een gastblogpost over Nederlandse woorden die het gemaakt hebben in de wereld. Vandaag deel 1, door onze gastauteur Maarten De Beul.

In 2005 scoorden de Nederlandse rappers Lange Frans en Baas B een top 10-hit met Het land van. In dat lied beschrijven ze hun haat-liefdeverhouding met Nederland, “het land waar apartheid internationaal het meest bekende woord is uit de Nederlandse taal”. Over die laatste zin hadden beide heren misschien beter eerst wat taalkundige research gedaan. Het woord apartheid komt weliswaar in heel wat talen (van het Engels tot het Russisch) voor in het originele schriftbeeld, toch hebben al die talen het niet aan het Nederlands, maar aan de dochtertaal het Afrikaans ontleend.

Ingang van het Apartheid Museum in Johannesburg (CC-BY-SA-3.0)

Het substantief apartheid werd in het Nederlands afgeleid van het adjectief apart en betekende oorspronkelijk “het heel bijzondere, het buitenissig mooie” (WNT 1931), later geëvolueerd naar “het verschillend zijn” (van der Sijs 2006; zie etymologiebank). In het Afrikaans verschoof de betekenis echter al vanaf de jaren 1920 naar “rassensegregatie”, een onderscheiding op basis van ras of afkomst (Philippa e.a. 2009). Die rassenscheiding beleefde zijn hoogtepunt in 1948, toen de apartheidswetten de bevolking van Zuid-Afrika en Namibië opdeelden in drie etnische groepen (blank, zwart en gekleurd) met de blanke dominantie als hoofddoel. Tot de categorie ‘gekleurd’ behoorden onder meer mensen uit Azië, voornamelijk uit India, en nakomelingen uit blank-zwarte verbintenissen, die in vergelijking met de zwarte bevolking nog tamelijke privileges genoten.

Het apartheidssysteem haalde de wereldpers ook vanwege de interne corruptie, de strijd van Nelson Mandela en ANC en de internationale economische boycot van Zuid-Afrika. Dat dit Afrikaanse woord vandaag nog in zoveel andere talen voortleeft, is vanuit een taalkundig opzicht heel interessant, maar daarnaast ook zeer tragisch. Het is zelfs zo drastisch ingeburgerd, dat het woord in het Nederlands een betekenisverschuiving in pejoratieve zin heeft doorgemaakt. De negatieve connotatie in apartheid is vandaag zo sterk, dat ze de oorspronkelijke, neutrale betekenis heeft verdrongen (Philippa e.a. 2009).

Toch beweert Van der Sijs (2006) dat de hedendaagse taalgebruikers stilaan beginnen terug te grijpen op de originele betekenis. Er is immers helemaal niets mis met apart zijn, zo bewijst ook X4, de Afrikaanse spin-off van K3. In tegenstelling tot het nieuw samengestelde Vlaams-Nederlandse trio, was er bij hen wel plaats voor zangeressen met een kleurtje. “Zou het niet beter zijn als wij voortaan verdraagzaam zijn?”

Literatuur:
Philippa, M. e.a. (2009). Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Van der Sijs, N. (2006). Klein Uitleenwoordenboek. Utrecht: SDU.

Me mening

De winnaar – of beter: de verliezer – is verkozen. Bij het initiatief Weg met dat woord! van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie kreeg het woordje me 30% van de stemmen. De twee concurrenten waarover we het gisteren hadden kregen slechts 6% (mensenmens) en 5% (dagdagelijks), hoewel dit laatste woord sinds 2013 elk jaar op de lijst van voorstellen blijft opduiken. Blijkbaar vinden de meeste taalgebruikers deze woorden wel aanvaardbaar en nuttig, vooral als je meerekent dat dagdagelijks ongeveer 1250 stemmen heeft (5% van 25.000 deelnemers). De rest van de Nederlandse taalgemeenschap zal gedacht hebben: Dit initiatief kan me geen cent schelen, en ook geen donder, geen bal en geen flikker (om maar een paar woorden te noemen die Van Dale voor deze uitdrukking vermeldt; Du. das schert mich einen Dreck). In de formulering het kan me niet schelen is me een korte vorm van mij.

De vorm me daarentegen die door de users op de INL-website werd afgekeurd is een verkorting van mijn. Sommige mensen zeggen me moeder is ziek in plaats van mijn moeder is ziek – en soms schrijven ze het ook. Volgens het INL is dit dus een woord “dat jij nooit meer wilt horen”. Maar onmiddellijk daarna geeft de website een andere verklaring: Het is normaal dat woorden “vaak korter worden uitgesproken, maar dat hoeft niet doorgevoerd te worden op papier.” Gaat het dus om een gesproken of een geschreven vorm, en gaat het eigenlijk überhaupt om een woord?

Is me een woord? In ieder geval bestaat er minder twijfel aan dan in het geval van emoji’s. Maar me is strikt lexicaal genomen gewoon een variant van mijn. Het woord mijn mag blijven bestaan, alleen in de vorm me willen het de deelnemers van de stemming afschaffen. Me is dus niet afgekeurd omdat het een overbodig woord is, want mijn is uiteraard een nuttig deel van de woordenschat. Bezittelijke voornaamwoorden in de eerste persoon gebruiken we dagdagelijks. Me maakt trouwens ook deel uit van vaste zegswijzen zoals de gepeperde uitroep ammehoela!

Het INL zal fan zijn van de punkrock-band „Against me!“. (R1vers, PD)

Het probleem zit in het verband tussen spelling en uitspraak. Het resultaat van dit initiatief is niet de beslissing om een woord uit de woordenschat te schrappen (als dat mogelijk zou zijn), maar een bepaalde combinatie van spelling en uitspraak te veroordelen. Je moet vooral niet zo schrijven als je spreekt! (Hoewel de Nederlandse spelling over het algemeen vrij strikt de uitspraak volgt.)

Het INL bevordert met zijn oproep en de verklaringen op zijn website de verwarring in de taalgemeenschap omdat er verschillende niveaus van taalstructuur en taalgebruik door elkaar gehaald worden. Er wordt geen rekening gehouden met verschillen tussen gesproken en geschreven taalgebruik en tussen formele en informele functies van taal. Het zou gepast zijn om erop te wijzen dat me tot de informele taal behoort en in formele teksten en gesprekken de vorm mijn de voorkeur heeft. Door me helemaal uit de woordenschat te willen schrappen steunt het INL de standaardtaalideologie die de taalwetenschap eigenlijk dient te bestrijden.

De woordenschat van het Nederlands bestaat volgens dit perspectief alleen uit formele woorden. Informele varianten maken dus geen deel uit van het taalsysteem “Nederlands”. En iets anders dan standaardtaal mag je vooral niet schrijven. De uitslag van deze campagne wordt in de pers heel duidelijk: Me is nu ineens stom, lelijk of irritant en het krijgt daarvoor een pseudo-wetenschappelijke stempel van het INL, bv. in het Algemeen Dagblad: “Het woord ‚me‘ (in plaats van mijn) is door het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) officieel uitgeroepen tot stomste woord van 2015.” Een medewerkster van het INL doet er zelfs aan mee: “We merken wel dat veel mensen zich storen aan verkeerde woorden.” Door een taalkundige wordt een informele variant ineens tot een fout woord verklaard.

Zou dit de strategie van het INL zijn om “relevantie” te tonen en de bezuinigingen door de Taalunie te voorkomen? Onderzoek te populariseren is een belangrijk doel van wetenschappelijke instellingen zoals het INL. Er is niets mis met een initiatief om het publiek bij zijn werk te betrekken. Maar de veelbesproken “meerwaarde” schep je zeker niet door misvattingen over taal te bevestigen.