3. Juni 2017 von Philipp Krämer
Hoe ga je om met populisten in de politiek en met hun aanhangers – discussiëren of negeren? Met elkaar in gesprek komen! Dat is het antwoord van Joris Luyendijk, journalist en schrijver. In een klein boekje met de titel Kunnen we praten beschrijft hij hoe hij probeert om uit zijn eigen bubbel te geraken, die we in het Duits nogal tautologisch Filterblase noemen: je gebruikt steeds dezelfde media, je vrienden en collega’s hebben ongeveer dezelfde overtuigingen en je komt zelden in aanraking met aanhangers van ‘de andere kant’. Het boekje is van februari 2017 en in het verkiezingsjaar uiteraard bijzonder actueel.
Luyendijk heeft een belangrijke doelstelling. Hij wil begrijpen waarom mensen op populistische partijen stemmen en waarom zo veel kiezers gefrustreerd zijn door het politieke systeem waarin we leven. Of beter: hij wil niet begrijpen, hij heeft begrepen.
Het probleem van het boek is niet de doelstelling maar de vorm. En de inhoud.
Joris Luyendijk. (B. Oberger, CC-BY-SA 4.0)
De vorm is die van een man die uitlegt hoe de wereld in elkaar zit. Iemand die het door heeft, die echt weet wat er aan de hand is. Het hele boek is een serious case of mansplaining. Sommige mensen zullen dat stimulerend vinden, ik vind het vooral irritant. Dat ligt niet alleen aan de stijl maar vooral aan de argumenten en aan de retorica. Luyendijk wil – geloof ik, hoop ik – een alternatief model aanbieden dat moet voorkomen dat de mensen op populisten stemmen. Niet alleen een “Alternative für Deutschland” maar voor de hele westerse wereld. Het alternatief ziet er erg bekend uit. Luyendijk bezigt uiteindelijk dezelfde retorica als alle populistische politici.
1. Hij presenteert zich als de grote profeet. ‘Ik was ooit zoals jullie, maar nu heb ik het licht gezien.’ Het boek wemelt van dit soort gefingeerde bekentenissen die we van populistische leiders vaak te horen krijgen: volg mij, want ik heb de grote vergissing overwonnen. Het bewijs? Mijn aanhangers zeggen dat ik gelijk heb. Het heeft een bijsmaak van zelfverheffing als Luyendijk steeds weer terloops zegt dat de mensen hem na zijn lezingen gelijk geven, hoe ‘verrast’ hij is als ze zijn indrukken delen en hem nieuwe voorbeelden uit hun leven geven die zijn woorden bevestigen. Uit je bubbel uitbreken…?
2. Hij neemt de rol van een kroongetuige in. Luyendijk is journalist, hij maakt deel uit van ‘de elite’, hoogopgeleid, liberaal, in het verleden “blind pro-EU” en “blind pro-immigratie”. Nu keert hij zijn eigen in-group de rug toe. Hij speelt de rol van de jood in het Front National, de moslim in de PVV, de homo in de AfD.
3. Luyendijk schetst problemen in grote lijnen. Neoliberalisme, immigratie, de banken, de media en de verandering naar meer efficiëntie, winst of bezuiniging. De analyse is niet per se fout: de invloed van big money op de politiek is een democratisch probleem. Maar grote problemen simpel beschrijven – dat kunnen populisten ook. Ze bieden over het algemeen simplistische oplossingen voor complexe problemen aan. Luyendijk gaat nog een stap verder. Hij biedt gewoon helemaal geen oplossingen aan. Desondanks bekritiseert hij de populisten omdat hun voorstellen niet concreet genoeg zijn, omdat Wilders niet wil uitleggen hoe een nexit eruit moet zien of hoe hij de immigratie wil beperken. Hij bevordert de frustratie meer dan hij deze vermindert. Precies de strategie die populisten voor hun politieke agenda gebruiken.
4. Luyendijk wil, net als Wilders, Le Pen, Strache enz., de “macht weer terug aan het volk” geven. Daarmee schildert hij een vaag, algemeen en vooral volledig fictief verleden van ‘toen alles beter was’. De impliciete bewering en uiteindelijk de inhoud van het hele boek berust op de observatie dat er vandaag een gebrek aan democratie is dat eerder niet bestond. Dit gebrek ligt volgens Luyendijk aan de neoliberale logica waarmee je des te meer invloed op politieke processen krijgt hoe meer geld je hebt. Er is niets mis met die diagnose. Luyendijk ligt hier uitendelijk dichter bij Bernie Sanders dan bij Geert Wilders. Maar de verbindingen tussen big money en de politiek gaan de populisten niet verbreken. Trump is daar het beste voorbeeld voor, hij heeft deze verbindingen geperfectioneerd.
Europa: ondemokratisch? (O. Kosinsky, CC-BY-SA 3.0)
Omgekeerd heeft geen populist in de voorbije tientallen jaren ooit bewezen dat hij (of zij – denk aan Pia Kjærsgaard in Denemarken, Siv Jensen en Sylvi Listhaug in Noorwegen, Beata Szydło in Polen) de democratie echt ging verruimen. Het tegendeel hebben we al vaak genoeg gezien: Hongarije, Polen, de VS. De conservatief-rechtse regering in Finland heeft een neoliberaal beleid juist ingevoerd, bv. in het hoger onderwijs. Tegelijkertijd is sinds de Tweede Wereldoorlog de democratie in het westen steeds gegroeid, na de dictaturen in Spanje, Portugal, Griekenland, Oost-Europa, ook de DDR. Het Europees Parlement heeft met elke hervorming meer bevoegdheden gekregen. Het volk heeft vandaag meer macht dan vijftig jaar geleden. Het geld heeft ook meer macht dan vijftig jaar geleden, maar dat los je niet op door te zeggen dat het volk de macht ‘weer moet terugkrijgen’.
Ook Luyendijk komt tot de conclusie dat hij niet op populisten kan stemmen omdat hij “er gewoon niet gerust op [is] dat [de democratie] bij populisten in veilige handen is.” (p. 91) Dit understatement lezen we kort na de bewering dat Wilders “oprecht het beste met ons land voorheeft” (p. 86). Als een populist geen garantie geeft voor de democratie, hoe eerlijk zijn dan de goede intenties voor het land?
5. Een reden waarom Luyendijk over populisme nadenkt is omdat hij bezorgde mensen serieus wil nemen. In Duitsland is die formule bijna een running gag geworden. Maar welke zorgen hebben deze mensen eigenlijk? Wie op de PVV of de FPÖ stemt heeft geen hekel aan de banken en het neoliberalisme, in elk geval niet in de eerste plaats. Deze kiezers vinden het niet erg dat Le Pen uit een stinkend rijke familie komt en door corruptie in het Europees Parlement nog rijker is geworden – dat vinden ze zelfs heel slim omdat zij ‘het systeem’ voor de gek houdt. De kiezers van populistische partijen hebben een hekel aan ‘de moslims’, aan ‘de homo-lobby’, aan ‘de goedmensen’ en aan alles wat ‘politiek correct’ is. Ze zij niet bang voor het belangenconflict tussen henzelf en de banken, maar ze hebben zich bang laten maken voor een beeld van ‘de anderen’. Ze willen terug naar een cultureel en etnisch homogene maatschappij die nooit bestond. Dat wil Luyendijk in zekere mate ook. Hij vindt dat de natie een noodzaak is. Racisme, het uitsluiten van ‘andere’ mensen, hate speech en de gevolgen ervan bagatelliseert hij. Xenofobie, homofobie, antisemitisme, islamhaat komen in zijn boek nauwelijks voor. Dat zijn randverschijnsels. Luyendijk vindt dat het populisme vooral grote verdiensten heeft omdat het op belangrijke problemen wijst. Dat dit vaak niet alleen vertekende beelden in plaats van echte problemen zijn, maar dat het vooral meer problemen oplevert dan het oplost (van verbaal tot fysiek geweld), daar wil hij blijkbaar niet bij stilstaan.
Kunnen we praten is een klein boekje dat veel belooft maar weinig oplevert. Waarom, waarover, met welke doelstelling ik in gesprek zou moeten gaan met een aanhanger van Wilders of de AfD, dat weet ik nog steeds niet. Vooral weet ik niet hoe ik met de argumenten van populisten beter zou kunnen omgaan, met hun samenzweringstheorieën, met hun stereotiepen en hun circulaire redenering.
Leer je iets bij als je dit boek leest? Nee. Vind je in dit boek een nieuwe aanpak tegen populisme? Nee. Vind je in dit boek überhaupt een aanpak tegen populisme? Nee. Moet je dit boek hebben? – Daar kunnen we over praten.