Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Postkoloniale klinkers

We hebben in Berlijn een bijzondere belangstelling voor het Nederlands buiten Europa, vooral in Suriname en het Caraïbisch gebied. Met de koloniale (taal)geschiedenis in Azië houden we ons tot nu toe nog niet zo intensief bezig. We zijn ons ervan bewust dat dit een tekort is en dat er in de Oost (niet alleen) uit taalkundig perspectief nog veel te ontdekken valt. Dit bleek opnieuw uit de lezing van onze collega Sugeng Riyanto op het IVN-congres in Leiden. Hij gaf inzicht in de effecten van taalcontact tussen Nederlands en Sundanees op Java. Deze taal heeft ongeveer evenveel sprekers (27 miljoen) als het Nederlands en is dus allesbehalve klein.

Talen op Java, Sundanees in het westen. (Meursault2004, CC-BY-SA-3.0)

Tijdens en na de koloniale periode heeft het Sundanees veel woorden aan het Nederlands ontleend en onze Indonesische collega gaf een hele reeks voorbeelden met interessante fonologische veranderingen. Onder meer zijn de klanken /ø/ en /y/ in Nederlandse leenwoorden niet door het Sundanees overgenomen. In het Duits of het Nederlands komen we vaak deze klinkers tegen die vooraan in de mond en met geronde lippen uitgesproken worden, bv. eu in deur of hören, en uu in vuur of müde. Geronde voorklinkers zoals deze zijn echter in de meeste talen van de wereld geen deel van het klanksysteem en daarom typologisch zeldzaam.

klinkersSundaneesIn creooltalen zijn deze klinkers daarom vaak verloren gegaan. Uit historische bronnen van het Cariools blijkt dat deze klanken door hun ongeronde equivalenten vervangen zijn, bv. natier voor natuur. Ook in Franse creooltalen komen we dit verschijnsel tegen: fleur wordt flèr, en nature wordt natir. Het patroon is vrij regelmatig. De voorbeelden in het Sundanees daarentegen lijken op het eerste gezicht bijna chaotisch. Beurs wordt bursa (ø > u), monteur wordt montir (ø > i), en borduur wordt bordel (y > ɛ).

In deze gevallen is er veel meer beweging in de mond: van boven naar beneden, van voren naar achter enz. Er is hier dus meer aan de hand: het gaat duidelijk niet alleen om de vervanging van geronde klinkers door ongeronde op dezelfde positie. Taalcontact in de koloniale context heeft erg uiteenlopende gevolgen, soms leidt het tot creolisering, soms niet. Een gedegen onderzoek naar Nederlandse invloeden op het Sundanees op basis van meer dan deze drie toevallige voorbeelden zal zeker betere inzichten in deze processen geven. We zijn zeer benieuwd naar een systematische analyse van de gegevens die de collega’s in Indonesië verzameld hebben. Zij zijn de enigen die in de gelegenheid zijn om orde in de chaos te brengen.

Boezem

GerardM, CC-BY-SA-3.0-migrated

Aan het icoontje kunt u zien dat deze bijdrage weer met water te maken heeft, meer speciaal met het boezemwater.
De boezem is enerzijds een zee-inham en als zodanig vergelijkbaar met de Duitse Meerbusen. Het is echter ook de waterloop waarin het polderwater wordt geloosd. En dat gebeurt met behulp van molens, soms meerdere in een rij, een zogenaamde molengang, wat prachtige plaatjes voor toeristen oplevert.

Op de foto kunt u zien dat het water in de boezem (rechts) hoger staat dan in de poldervaart. Voor meer weetjes over poldermolens kunt u hier terecht… want wat weet ik tenslotte van polders? Ik kom uit de Nederlandse bergen en haal alle informatie ook maar uit boeken en van het net.

De hand in eigen boezem? (CC-PD-Mark)

Wat heeft Napoleon hiermee te maken? Niets!
Maar u kent zijn typische houding – wat doet die hand daar? Steekt hij (naar Exod. 4:6) de hand in eigen boezem? Zoekt hij de schuld voor een verwoest Europa bij zichzelf? Of ligt een en ander als beton op zijn maag (wie ein Stein im Magen)?

Overigens betekent met een baksteen in de maag geboren zijn bij het Nederlandstalige volkje ten noorden van Waterloo en ten zuiden van Wuustwezel, tussen Knokke en Maaseik: unbedingt ein Eigenheim besitzen wollen!

Maar we hadden het over de boezem. Zoekend bladerend in Van Dale vond ik de vrije boezem: Mahlbusen, der unbeschränkt benutzt werden kannniet te verwarren met de vrije boezems waarover onze oud-collega schrijft.

En klik ook nog eens op de blogpost over waterschappen en dijkgraven.

Ketelbinkie

Door onze zomergast: Ed Ridderbeekx

Ik wandelde onlangs met een Duitse gast (die voortreffelijk Nederlands spreekt: afgestudeerd aan de FU) op Katendrecht, in de volksmond ook bekend als ‘de Kaap’, een Rotterdamse landtong met een bewogen en soms dubieus verleden.

Ketelbinkie (user:secar_one, CC-BY-SA-3.0)

Ik liet haar het standbeeldje zien van Ketelbinkie, het fictieve jongetje dat net zo bij Rotterdam hoort als de haven en tegenwoordig in het Buizenpark over het water van de Nieuwe Maas uitkijkt. Ketelbinkie (zijn eigennaam kennen we niet) is de treurige protagonist in een levenslied, door tekstdichter Anton Beuving in 1940 geschreven. De plot van deze smartlap (tear-jerker) is eenvoudig: een arme straatjongen monstert aan op de grote vaart als scheepsjongen, ketelbinkie. Hij lijdt onder de zware omstandigheden aan boord, wordt ziek en sterft tijdens zijn eerste reis. De meeste oudere Nederlanders herkennen de melodie van het lied onmiddellijk. Met de tekstkennis ligt het wat lastiger; toen ik mijn gast probeerde te imponeren met een spontane Katendrechtse voordracht, kwam ook ik niet verder dan de eerste strofes.

Bij thuiskomst wierp ik dus maar eens een blik op de gehele tekst. Alhoewel zeer Hollands (bijvoorbeeld door het gebruik van de diminutieven als ‘binkie’, ‘mokkie’, ‘brokkie’ in plaats van respectievelijk ‘jongetje’, ‘mokje’ (bekertje), ‘brokje’) is die soms ook wat cryptisch, vooral door het archaïsche zeemansjargon waarmee hij is doorspekt.
Zo ligt onze jonge antiheld
alras zeeziek in het ‘focsle’: een verbastering van het Engelse ‘forecastle’, het vooronder (Wohnraum im Vorschiff) van het schip. Zijn stoffelijk overschot wordt ‘met zeildoek en roosterbaren op het luik gezet’: een zeemansgraf waarbij het lichaam in een zeildoek wordt gewikkeld en op een geïmproviseerde draagbaar wordt gelegd om vervolgens aan de zee te worden toevertrouwd. De roosterbaren (zware ijzeren delen van een vuurrooster) werden waarschijnlijk gebruikt als afzinkgewicht. Na afloop van de ceremonie krijgt de bemanning een ‘extra mokkie schootan’. ‘Schootan’ of ‘schootaan’ is de dagelijkse alcoholische consumptie die de scheepslui ten deel viel.

Hier het lied. Ik kan een glimlach nooit onderdrukken bij de beschrijving van de plek waar de tragedie van Ketelbinkie zich afspeelde. “’t Was in de Stille Oceaan”, zegt de tekst. Dat is, gegeven de omvang van oceanen in het algemeen en van de Pacifische Oceaan in het bijzonder nogal ruim geformuleerd. Maar het doet niets af aan de onsterfelijkheid van dit liedje waarbij menig Rotterdammer – al dan niet onder invloed van een schootan met grogstem (Bierstimme) meezingend – een traantje wegpinkt.

Tür zu!

Zum Anfang ein Klischee: Der oder die Deutsche findet ständig, dass es zieht. Jeder Luftzug, der durch ein Fenster oder einen Türspalt an Bein oder Nacken vorbeifließt, ist ein Grund zur sofortigen Beschwerde. Gegen das Klischee spricht: Auch in Österreich zieht es. Ich hörte die Beschwerde kürzlich in einem Zug in Graz. Und auch bei den westlichen Nachbarn möchte man nicht vom unkontrollierten Lufthauch geplagt werden: Het tocht! Oder wie mir unser aller Limburgerin Johanna Ridderbeekx verrät: ‚t trèk hie!

Kein Wunder, dass es einen großen Fundus an Bemerkungen gibt, um die Mitmenschen dazu aufzufordern, doch bitte die Tür zu schließen. Wer das versäumt, muss damit rechnen, eine Bemerkung mit auf den Weg zu bekommen. Auf Niederländisch ätzt man dann:

Ben jij in de kerk geboren?

Logisch, denn in der Kirche fällt die Tür oft von selbst zu, im Innenraum gibt es kaum trennende Türen und in den meisten Kirchen zieht es zum Gotterbarmen. Wer dort geboren ist, hat sich schon sein Leben lang daran gewöhnen können und kommt nicht auf die Idee, hinter sich die Tür zu schließen. Im Kollegenkreis kannten niederländische Muttersprachler sowohl aus den calvinistischen Niederlanden als auch aus dem katholischen Flandern diese Redewendung. Wenig überraschend kennt auch das Deutsche ein im gesamten Sprachraum weit verbreitetes Pendant zu solchen Sprüchen, allerdings völlig säkular:

Habt ihr zuhause Säcke an den Türen? (Oft in der Variante z.B. mit Kartoffelsäcken, um die besonders verwahrlosten Verhältnisse des Beschuldigten zu unterstreichen.)

Kein Wunder, dass es in der Sint-Corneliuskerk in Maastricht trekt. (Mark Ahsmann, CC-BY-SA 3.0)

Außer Säcken können im Türrahmen jede Menge andere Dinge hängen, die von selbst wieder zufallen, zum Beispiel auch Vorhänge und sogar Pfannkuchen*. Das Deutsche und das Niederländische decken damit die beiden wichtigsten Möglichkeiten ab, mit denen diese Art von Vorwurf formuliert werden kann: Die eine Variante zielt auf die Herkunft oder Geburt des Beschuldigten ab, die andere auf seine Wohnverhältnisse. Am vorgeblichen Geburts- oder Wohnort fehlt es an Türen oder sie schließen sich von selbst. Die beiden Varianten können sich natürlich überlappen. Es wäre ebenso sprichworttauglich zu sagen: Woon jij in de kerk?

Das Spannende dabei ist, dass Deutsch und Niederländisch mit diesem Muster keineswegs allein sind. Hier endet jeder Zusammenhang mit nationalen Stereotypen, denn solche Bemerkungen zum persönlichen Hintergrund scheinen ein weit verbreitetes Motiv zu sein. Mehr noch: Sie haben auffällig oft die Form von rhetorischen Fragen. Eine kleine, unsystematische Sammlung unter Bekannten in verschietenen Sprach- und Dialektregionen brachte in den verschiedensten Sprachen jeweils eigene Varianten zutage (in Klammern Sprache und Herkunft der jeweiligen Gewährspersonen):

Wohnst du im Stall? / Bist du im Stall geboren/aufgewachsen? (Englisch, z.B. Texas und Nordengland)

Bist du auf einem Boot geboren? (Griechisch/Limassol auf Zypern)

Bist du in der S-Bahn geboren? (Deutsch/Berlin, sicher auch andere Großstädte)

Wohnt ihr am Hang? (Deutsch, z.B. Saarland und Schwaben)

Habt ihr zuhause Vorhänge? (Ungarisch/Budapest)

Hat bei euch zuhause der Maurer das Loch vergessen? (Deutsch, Region unsicher)

Bist du im Kolosseum geboren? (Italienisch/Venedig)

Kommst du aus Braga? (Portugiesisch/Porto)

Für die portugiesische Variante gibt es verschiedene Erklärungen. Darunter die schöne Geschichte, der Spruch spiele auf das Stadttor von Braga an, das im 16. Jahrhundert ohne Tür gebaut wurde, weil die Stadt sich nicht mehr von außen bedroht fühlte und man das Tor nicht mehr schließen musste. Vom Muster der Wohn- oder Geburtsstätte entfernen sich manche Sprachen, die Fragen beispielsweise zum Familienhintergrund oder zur Begleitung haben:

Die Porta Nova in Braga. Ohne Tür. Windig. (Joseolgon, CC-BY-SA 3.0)

Ist dein Vater Schreiner? (Hunsrückisch/Brasilien)

Hast du einen Hund dabei? (Norwegisch/Valdres)

Natürlich kommt Sarkasmus auch bestens ohne rhetorische Fragen aus. Das Finnische verweigert sich hier beispielsweise wieder dem allgemeinen Muster, aber auch in anderen Sprachen bevorzugt man eher Aussagesätze oder gar Vorwürfe als ironische Bemerkungen:

Jemand hat sich den Schwanz in der Tür eingeklemmt. (Finnisch/Ostfinnland)

Da hat jemand vorne eine Hand, aber hinten keine. (Chinesisch/Chongqing)

Du lässt ja alle Moskitos raus. (Spanisch/Puerto Rico)

Du Höhlenmensch! (Portugiesisch/Brasilien; Ungarisch auch: Wohnst du in einer Höhle?)

Vielleicht gibt es noch ein weiteres Muster, nämlich Anspielungen auf die angebliche körperliche Beschaffenheit der Person, die nicht die Tür schließt. Zwei einzelne Beispiele, finnisch und chinesisch, sind natürlich nicht ausreichend, um daraus ein neues Muster abzuleiten. Um das zu prüfen bräuchten wie idealerweise noch ein paar Beispiele aus anderen Sprachen – und aus dem Rest der Welt. Wir sind schon gespannt, wie sehr sich dabei eine weitere Beobachtung bewahrheitet: In den meisten Fällen war Teil der Antwort noch ein „so etwas sage ich nie, aber ich habe es schon ab und zu gehört.“ Diese Art von Bemerkungen erscheinen den meisten Sprechern und Sprecherinnen wohl so sehr unangemessen oder unhöflich, dass sie sich davon distanzieren möchten. Ob unsere Leserschaft sich dennoch traut, uns mit ihren Varianten weiterzuhelfen?


Zu dieser Variante gibt es noch eine Erweiterung, die zeigt, wie komplex solche Sprüche werden können: Habt ihr zuhause Pfannkuchen in den Türrahmen und fresst euch jedes Mal durch, wenn ihr rausgehen wollt?
Für eine schnelle, schlagfertige Reaktion auf einen kleinen Fehler ist diese Variante erstaunlich lang.

Het meer dat ooit een zee was

Der See, der mal ein Meer war.

Op de afbeelding ziet u de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en als u de kaart aanklikt ziet u ook dat linksboven staat: Belgii foederati – toentertijd een (in het Latijn) gebruikelijke benaming voor de Republiek (Caesar).

Jan Janssonius (1588–1664), PD

De grote inham in het noorden is de Zuiderzee (verg. Noord-Brabant in het zuiden van NL). De Noordzee ligt namelijk nog noordelijker en daartussen ligt de Waddenzee. Deze Zuiderzee verklaart de enorme betekenis van Amsterdam voor de internationale handel: de stad had een directe toegang tot de internationale wateren. Veel schepen vertrokken ook vanuit Den Helder (een stad op het topje van de provincie Noord-Holland), een haven die ook vanuit Amsterdam direct te bereiken was. Vergeet niet dat door de afsluiting van de Schelde Antwerpen als concurrent was uitgeschakeld.

In de loop der tijd nam Rotterdam (uitstekende verbinding met de Noordzee) het vaandel over en werd wereldhaven. En die Zuiderzee lag er zo’n beetje voor noppes (für die Katz) bij. Een dichtbevolkt land is altijd op zoek naar mehr Raum. En sinds oertijden maken de Nederlanders zichzelf wijs: God schiep de wereld en Hollanders Holland.
Werk aan de winkel dus: de Zuiderzee afsluiten en droogleggen!

Met dat laatste hadden ze al eeuwen ervaring. In de 14e eeuw onstond de eerste polder. Plannen om het Haarlemmermeer droog te leggen werden al in de 17e eeuw door Leeghwater (mooie naam) ontwikkeld en in 1837 was het zover: het Haarlemmermeer werd de Haarlemmermeer (-polder).

In 1932 werd de Afsluitdijk – tussen de provincies Noord-Holland en Friesland – voltooid en de Zuiderzee werd het IJsselmeer. De rivier de IJssel mondt namelijk uit in die voormalige Zuiderzee, nu dus in het IJsselmeer.

Sylvain Poons mag hier met zijn Zuiderzeeballade niet ontbreken:

Daar is het water, daar is de haven, waar je altijd horen kon „we gaan aan boord“.
De voerman laat er nou paarden draven en aan de horizon ligt Emmeloord.
Eens ging de zee hier te keer maar die tijd komt niet weer: Zuiderzee heet nou IJsselmeer.
Een tractor gaat er nou greppels graven, ’k zie tot de horizon geen schepen meer…

Een ezelsbruggetje voor Duitsers: denk altijd aan die Nordsee of die Ostsee – dat is de Noordzee, de Oostzee. Een meer is een binnenwater en in het Nederlands onzijdig van geslacht: het IJsselmeer!
Vraag me liever niet hoe je de Berlijnse Wannsee in het NL moet noemen. Het is een meer – en ik ben bang dat er Nederlanders zijn (denk aan de Brandenburger Tor) die daar het Wannmeer of het Wannsee van maken. Grrr….

Ik (Wahlberlinerin) pak de fiets en ga naar de Van Gogh-tentoonstelling in de Liebermannvilla aan de Wannsee.

Alles, was nicht jetzt ist

Die Sommerferienzeit ist fast vorbei, viele Eltern haben es noch in den Ohren: „Sind wir bald da?“ – „Zijn we er al (bijna)?“ Den meisten Kindern ist wohl klar, dass man noch eine Zeitlang unterwegs sein wird und schränken die Frage mit bald oder bijna ein. Das Wörtchen bald ist ein wahres Wunderwerk. Es drückt aus, dass es nicht lang dauern wird, bis etwas eintritt. Wie lange genau, ist aber relativ im Verhältnis zu dem Zeitrahmen, den man vernünftigerweise erwartet. Es können einige Minuten oder Stunden sein (wie auf der Urlaubsreise), einige Tage oder Monate (Der Sommer ist bald vorbei!) oder auch ein paar Jahrhunderte (Das Ende kommt bald!).

Das niederländische gauw kann man in solchen Kontexten theoretisch auch verwenden. Aber es wirkt leicht etwas zu formell und steif. Das deutsche bald passt dagegen problemlos auch in eine ungezwungene Konversation. Es ist oft gar nicht so einfach, spontan einen niederländischen Ausdruck zu finden, wenn man auf Deutsch das völlig unbestimmte bald benutzen würde.

Die Auswahl ist groß: straks, binnenkort, later, alras, weldra… All diese Begriffe haben natürlich auch ihre deutschen Pendants: gleich, in Kürze, später, rasch… Diese Wörtchen kann man einigermaßen sortieren, ansteigend von „fast sofort“ bis „das kann dauern“: Sagt jemand Ik kom zo!, dann ist bis dahin noch Zeit für eine Zigarette oder eine Toilettenpause. Bei Ik kom straks! wird man länger warten müssen, darf aber den Sprecher durchaus noch am selben Tag erwarten. Als im Fernsehen die Formel tot straks na de reclame gebräuchlich wurde, waren einige Muttersprachler etwas irritiert. Eine Werbeunterbrechung kam ihnen zu kurz vor, um für diese Zeitspanne straks zu benutzen.

Gleich ist es zwei Uhr. De tram komt zo. (Smiley.toerist, CC-BY-SA 3.0)

Das Norwegische kennt für bald, dauert nicht lange die etwas flapsige Redensart om to strakser (auf Niederländisch wörtlich ungefähr over twee straksen). Ein einziges straks wäre wohl doch zu kurz, aber es sind nicht mehr als zwei. Mit impliziert dabei: Ich beeile mich.  Das adverbiale straks, das selbst aus einem Adjektiv (gerade, nicht gebogen/unbiegsam, wie dt. strack) abgeleitet ist, hat sich hier im Volksmund zu einem Substantiv mit Plural gewandelt.

Bald ist die Mutter der unbestimmten Zukunft. Manchmal ist bald allerdings schon zu spät. Auch auf Deutsch würde man wahrscheinlich bei der Ankündigung einer Werbepause eher gleich als bald setzen, um die Kürze der Unterbrechung zu betonen.

Ein gleich ist wahrscheinlich schneller als ein bald, aber ist es nun zo, straks oder binnenkort? Ein Ik kom nu! ist jedenfalls in der Regel wirklich wörtlich gemeint. Man kann erwarten, dass der oder die Sprechende praktisch im gleichen Moment erscheint. Egal ob bald, straks, gleich oder binnenkort, eines haben diese Ausdrücke alle gemeinsam: Sie sind jedenfalls nicht jetzt.

De geitenwollensok

De FU heeft het welzijn van haar medewerkers hoog in het vaandel (ganz groß schreiben). Elke vrijdag komt er iemand met ons gymnastieken (gratis en voor niks): vaste prik. Voor het zomersemester kregen we een nieuwe gymleraar toegewezen, een 50-plusser, lang grijs haar in een staart gebonden, stoppelbaard (Dreitagebart), academicus, maar al jaren actief als bewegingsmentor voor gehandicapten, moeilijk opvoedbare jongeren, bejaarden en nu dus ook voor de bloggende neerlandici van de FU.

Geit (Kintaiyo, CC-BY-3.0)

U weet dat wij taalvariatie hoog in het vaandel hebben (er is een continue uitwisseling over met name Belgische en Nederlandse variëteiten). Ik ging ervan uit dat de geitenwollensok zo’n Nederlandse variëteit was, maar toen we geheel tevreden en ontspannen (soepele nekwervels – weg muisarm en rugklachten) aan een rijk gedekte koffietafel zaten en ik het woord geitenwollensok liet vallen, bleek tot mijn grote verrassing dat we allemaal (Vlamingen, Nederlanders, Duitsers) begrepen om wie het ging, en we waren het nog eens ook.

Over de geitenwollen sok, de moeder aller sokken, valt veel te vertellen. In de eerste plaats is die sok niet van geitenwol maar van gewone schapenwol gemaakt. Deze sok (in de regel zelf gebreid) bracht het tot grote populariteit in de jaren 60-70 van de vorige eeuw en gaf zijn naam aan degenen die deze sokken breiden en droegen.

Van Dale noemt de geitenwollensok een wat wereldvreemde, non-conformistische sociale hervormer en vertaalt het met Birkenstocktyp of Sozialreformer. Op wikipedia hebben we de keuze uit: 1. aanhanger van een linkse politieke partij 2. beoefenaar van alternatieve geneeswijzen 3, aanhanger van de esoterische wijsbegeerte 4. pacifist. Ook de etymologiebank laat zich niet onbetuigd (sich nach Kräften beteiligen).

En dan heb ik nog een recept gevonden voor een lekker soepje met broccoli, prei en courgette (Zucchini) en heerlijke blauwe kaas…

Je hoeft er trouwens niet een botanische trommel-geitenwollensokken-type voor te zijn hoor! Het is gewoon een prima vegetarisch soepje. Gewoon lekker, en toevallig zonder vlees.

Tja, laten we al die definities maar weer met het bekende korreltje zout nemen!
Met deze nieuwe gymleraar worden wij vast nog eens heuse krasse knarren!

Met de hakken over de sloot

De examentijd is alweer achter de rug (vorbei). Scholieren gaan over (naar de volgende klas) of blijven zitten. Eindexamenkandidaten (Abiturienten) en studenten slagen (met vlag en wimpel) of zakken (als een baksteen) voor een examen. En dan is er nog die groep die het haalt (es schafft) met de hakken over de sloot.

U bent bekend met het Nederlandse landschap? Wel eens naar Schiphol gevlogen en uit het raampje gekeken? Overal sloten (Wassergraben) die het landbouw- en weidegebied doorklieven. Een sloot is door mensenhand (en meestal met behulp van een lineaal) aangelegd en daarom vrij makkelijk van een romantische en van nature meanderende beek (Bach) te onderscheiden. Sloten begrenzen het bouwland (etymologisch verwant met sluiten) en zorgen, naar ik meen, voor de ontwatering van het bouwland.

Fierljeppen (Theun, CC-BY-SA-3.0)

En omdat je sloten overal tegenkomt, wordt er ook vaak overheen gesprongen. De Friezen doen dat blootsvoets en gebruiken er een stok (Sprungstab) bij – ze hebben er een heuse sport van gemaakt die ze in hun eigen taal fierljeppen (polsstokvérspringen) noemen: rechts een sportieve Friezin – de sloot paste niet meer op de foto.

THOR, CC-BY-2.0

Natuurlijk kunt u ook geschoeid (beschuht) de sprong wagen. Schoenen met hoge hakken (naaldhakken) zijn minder aan te bevelen. Bij Van Dale las ik dat de uitdrukking zij is kort van hakken – gewestelijk (regional) – betekent dat de betreffende dame van lichte zeden is.
De hak is zowel der Absatz (die die onder de schoen zit) als die Hacke of Ferse. Je kunt iemand op de hakken zitten (auf den Fersen sein) of ook een hak zetten (jemandem ein Schnippchen schlagen) en als je iemand op de hak neemt, dan hou je hem voor de gek (verulken).

Maar ik spring van de hak op de tak (vom Hölzchen aufs Stöckchen kommen). U heeft inmiddels allang begrepen wat de uitdrukking met de hakken over de sloot betekent.
Op die sloot en de Nederlandse waterhuishouding kom ik nog wel eens terug.

Niksende nixen

Een echt mooie afbeelding van een nix ♂ heb ik helaas niet gevonden, maar in Kopenhagen zit een nixe ♀ (die u zeker kent) dag in, dag uit op een steen te niksen.

Isa aan de Donau (Foto: Aconcagua, GFDL, Cc-by-sa-3.0)

Dat doet in Jochenstein aan de Donau de zeemeermin (Meerjungfrau) Isa (rechts) schijnbaar ook. Schijnbaar, want Isa zit volgens de legende ook wel eens te loreleien (dit is een zelf verzonnen voorbeeld van impliciete transpositie – maar u begrijpt wat ik bedoel).

Nixe en nix in Wismar (Hlamerz, PD-self)

Hieronder ziet u nix en nixe, een paartje, in Wismar stijfjes zitten niksen.
Waar komt dat woord nix (watergeest die jonge mensen naar zich toe lokt en laat verdrinken) vandaan? Het is van Indo-Europese stam met de betekenis ‘wassen’, vgl. Grieks νίζειν (wassen), leert Van Dale. Synoniem: nikker. Zie ook DWDS.
Pas op: in dit geval heeft het woord nikker dus niks niemendal (total nichts) met het Engelse nigger, het Latijnse niger (zwart) te maken!

Niet dat u nu denkt dat nixen in het Nederlands een veelgehoord woord is… de afbeeldingen komen niet voor niks (niets) uit het Duitse taalgebied. Bij de nuchtere Hollanders spoelen hooguit walvissen aan; en in Suriname zal een watergeest winti heten, vermoed ik. Ook voor België schieten me geen nixen te binnen.

Maar we kennen de literaire generatie nix, de nixers! En we kennen – in variatie op de x-factor – de zogenaamde nix-factor: het totaal ontbreken van aantrekkingskracht of uitstraling, waardoor iem. gedoemd lijkt te zijn tot het hebben van minder succes dan anderen (Van Dale).

We laten de X voor wat hij is en gaan naar de -ks van niks. Dat woord is een verbastering van niets (ook in de twee laatste voorbeelden overigens); daarvan afgeleid is het werkwoord niksen (nichtstun). Jan Modaal (Otto Normalverbraucher) denkt daarbij – evenals Henk en Ingrid (Ehepaar Mustermann) – uiteraard aan lekker passief luieren, maar de schrijver Koos van Zomeren weet:

«niksen genereert werklust en bevordert het weerstandsvermogen tegen dwangvoorstellingen»

Laten we dat vooral niet vergeten! Koos van Zomeren is dus allesbehalve een niksnut (nietsnut) als hij loopt, zit, staat of ligt te niksen!
Ik evenmin! Ik heb al bladerende in Van Dale het niksisme ontdekt: een in het ontbreken van een godsgeloof gewortelde overtuiging dat er na het leven niks bestaat. En nog veel mooier: nikspikken: omdraaiing van picknicken (in de Tweede Wereldoorlog vooral gebruikt i.v.m. zeer weinig eten). Zo!

Minsener Seewiefken‎ (Ein Dahmer, CC-BY-SA-3.0)

Zo, dat was het voor vandaag. Niks te jamaren! (kein ja, aber)

Tot slot nog een nixe (Seewiefken) in het Duits-Friese Minsen.
Meer niks-weetjes vindt u op Neder-L.

Het weekend staat voor de deur – ik ga lekker niksen. Wat heet!
Ik ga iets tegen mijn dwangvoorstellingen doen en tevens louter werklust genereren!

Ha die Koos, gezellig dat je er bent!

Geloofijk

Vielleicht könnte es sein, dass möglicherweise das Deutsche und das Niederländische eventuell irgendwie gerade dabei sind, ein ziemlich ähnliches Adverb zu entwickeln. Zuviel „vielleicht“ und „irgendwie“? Natürlich: hedging will wohl dosiert sein. Vor allem in der gesprochenen Sprache neigen wir dazu, unsere Aussagen schon während des Sprechens zu relativieren. Damit vermeiden wir es, dass man unsere Behauptung sofort widerlegen kann, oder wir umgehen kontroverse Aussagen, die unser Gegenüber verletzen oder provozieren könnten.

Solche hedging-Ausdrücke können in verschiedensten Wort- und Satzformen vorkommen. Möglich sind beispielsweise eingeschobene oder angehängte Phrasen:

Griechenland wird, glaube ich, bald pleitegehen.

Griekenland zal, geloof ik, binnenkort failliet gaan.

Dieser Satzbau wirkt recht schriftstandardlich, erst recht wenn man den Einschub mit „so glaube ich“ erweitert. Um diesen Satz spontansprachtauglich zu machen, können wir an dieselbe Stelle ein Adverb setzen und statt Futur zum Präsens greifen:

Griechenland geht vielleicht bald pleite.

Griekenland gaat misschien binnenkort failliet.

Gepflegtes Hedging am Dreiländereck NL-B-D in Vaals. (Deepspear, CC-BY-SA-3.0)

Lassen wir bei der glauben-Phrase die Kommata weg und stellen uns einen flüssigeren Sprechduktus vor, dann wird aus dieser Variante wieder ein Satz, der für eine spontane Äußerung bestens geeignet ist:

Griechenland geht glaube ich bald pleite.

Griekenland gaat geloof ik binnenkort failliet.

Nun kann man bei diesem Beispiel behaupten, dass die Phrase hier gar keine Phrase mehr ist, sondern ein Adverb. Einen Ähnlichen Prozess durchliefen auch die heutigen Ausdrücke sozusagen oder als het ware  übrigens ebenfalls hedging-Begriffe , die zwar noch syntaktisch wie Phrasen aufgebaut sind, aber als Adverbien fungieren. Im Sprechfluss wird aus diesen Phrasen sowieso eine feste Einheit, die in der Regel auch unbetont bleibt. Konsequenterweise finden sich in schriftlichen Belegen solche Einschübe tatsächlich oft ohne Kommata. Mündlich würde man schließlich vor und nach diesem Element keine hörbare Pause machen. Gut nachvollziehen lässt sich das z.B. in einem Protokolltext aus dem Europaparlament:

Ik heb nu geloof ik met het grootste deel van de amendementen van het Parlement rekening gehouden.

Oder in einem Reiseblog über Sibirien, in recht informellem Sprachduktus:

Ich habe glaub ich noch nie so viele Birken auf einmal gesehen

Hier kommt noch hinzu, dass auf Deutsch hier auch in der schriftlichen Form der weggefallene Schwa bei glaub(e) ich verschwunden ist. Es wäre nur konsequent, wenn sich die Schreibweise weiter angleichen würde und wir bald als Standardform glaubich und geloofik schreiben würden. Vielleicht ist in ferner Zukunft gar nicht mehr transparent, dass dieses Adverb früher mal ein ganzer Satz war. Es endet dann wie andere Adverben, etwa wahrscheinlich, einfach auf –ich oder –ig (im deutschsprachigen Raum weit verbreitet sowieso mit identischer Aussprache). Im Niederländischen entspräche die immer weiter abgeschwächte letzte Silbe von geloofik dann mit der Zeit vielleicht auch der Endsilbe von waarschijnlijk.

Ob daraus irgendwann ein deutsch-niederländisches Adverb-Paar wird, das im Wörterbuch als glaubig geloofijk aufgeführt wird? Ob es so weit seine Transparenz verliert, dass es nicht mehr an die 1. Person Singular gebunden ist, weil ig/-ijk nicht mehr als ich/ik erkennbar ist? Natürlich ist das alles wilde Spekulation, und die Orthographie lässt sich so schnell nicht austricksen. Nichts davon lässt sich mit völliger Sicherheit voraussagen. Dieser Blogbeitrag steht also unter Vorbehalt des maximalen hedging.