Rumms, das hat gesessen!
Als u nu denkt dat de Nederlandse vertaling dat heeft gezeten is, hebt u het grandioos mis! Die zit! (presens of presens historicum) – Die zat! (imperfectum)
Die verwijst naar een niet nader gedefinieerde zet (Schachzug) of gebeurtenis; het perfectum is hier niet op z’n plaats omdat dat altijd verwijst naar het einde van een handeling, naar een tijdstip. Het imperfectum heeft daarentegen een duratief aspect: als iets in bovengenoemde zin zit of zat, dan duurt de buikpijn, de gevolgen worden langer gevoeld.
Hij heeft in de penarie (moeilijkheden) gezeten betekent dat die donkere tijd voorbij is. Zegt iemand dat hij in de penarie (in der Patsche) zat, dan neemt hij ons als het ware (sozusagen, gleichsam) mee naar die tijd waarin hij in de sores (im Schlamassel stecken) zat – dat is dan duratief, een toestand in het verleden.
Als Nederlandse durf ik te zeggen dat de Duitsers het vermogen om te onderscheiden tussen perfectum en imperfectum aan het verliezen zijn. Het perfectum vervangt langzamerhand het imperfectum, tenminste in de spreektaal. Ik verwijs hiervoor naar eerdere blogbijdrages. En over het inflatoire gebruik van het plusquamperfectum (rillingen krijg ik daarvan) wil ik het niet eens hebben (Der gestrige Abend mit dir war sehr schön gewesen).
Toch wil ik hier ingaan op de vorming van het perfectum. Gaat u even zitten en denkt u eens aan Duitse modale werkwoorden.
Hè?
Nou, können en wollen bijvoorbeeld. Sie hat das nicht wissen wollen; er hat das nicht deichseln können. Ziet u die twee infinitieven op het einde van de zin? Nou, zo gaat dat dus ook met willen en kunnen in het Nederlands, alleen de volgorde van de werkwoorden even omdraaien:
Zij heeft dat niet willen weten.
Hij heeft dat niet kunnen ritselen.
En met de werkwoorden zitten, staan, liggen en lopen (als modale werkwoorden): van hetzelfde laken een pak (in gleicher Weise):
Hij heeft zich zitten (te) vervelen.
We hebben een kopje koffie staan (te) drinken.
Zij heeft in bed een boek liggen (te) lezen.
Ze hebben de hele dag lopen (te) telefoneren.
Ik zeg er meteen bij dat het imperfectum (duratief aspect) minstens net zo gebruikelijk is: hij zat.., we stonden.., zij lag.., zij liepen.. Het hangt er maar net van af wat de verteller kwijt wil (loswerden möchte): het feit dat iets voorbij is (perfectum) of een beschrijving van een toestand in het verleden (imperfectum).
Hier links zien we de Deen Hans Peter Nielsen. Hij zit, staat, ligt en loopt niet – hij hangt! Wat hangt Hans Peter in de ringen te doen?
– Hangt hij aan zijn meisje te denken?
– Hangt hij zich te vervelen?
– Hangt hij een boek te lezen?
Omdat hij aan zijn meisje heeft hangen (te) denken, is hij geen wereldkampioen geworden.
Zackbumm, das hat gesessen.