Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Ein okayes Attribut ist noch such

Fangen wir mal wieder mit einer Fernsehserie an. Vor einigen Jahren produzierte die niederländische Rundfunkanstalt VARA die Dramaserie Vuurzee. Darin ging es um eine Familie türkischer Herkunft, die in einem fiktiven Ort an der holländischen Küste ein Strandbistro betreibt. Die Serie traf recht gut die sprachliche Situation vieler solcher Familien zwischen alltäglichem Gebrauch des Niederländischen und hauptsächlich familiärem Gebrauch des Türkischen. Und sie zeigte, dass Mehrsprachigkeit nicht nur in großstädtischen Zentren zuhause ist, sondern auch im Herzen der holländischen Dünenlandschaft.

In der Serie wurde nun diese Familie von einem Schicksalsschlag getroffen. Die Tochter ist plötzlich verschwunden, alle vermissen sie schrecklich und niemand weiß, was mit ihr passiert ist: De dochter is zoek.

Eine faszinierende Konstruktion. Auf Deutsch gibt es keine unmittelbare Entsprechung. Mijn pen is zoek kann nicht direkt übersetzt werden mit Mein Stift ist such. Der einsprachige Van Dale möchte uns dieses zoek einfach nur als Substantiv verkaufen, die niederländisch-deutsche Ausgabe trifft es etwas genauer und bezeichnet es als prädikatives Adverb.

Nun ist es keineswegs so, als sei eine Konstruktion wie Mein Stift ist such auf Deutsch absolut ausgeschlossen. Wir haben zum Beispiel eine ganz ähnliche Konstruktion in Das Unternehmen ist pleite. Beide Adverbien hängen mit Substantiven zusammen: die Pleite oder de zoek (eigentlich nur in festen Wendungen gebräuchlich, z.B. op zoek gaan/zijn). In beiden Sprachen bekannt ist natürlich auch die Variante Mijn pen is weg. / Mein Stift ist weg. Diese Adverbien lassen sich aber nicht ohne weiteres in attributive Adjektive überführen. Nicht möglich sind zum Beispiel die Äußerungen

* Mijn zoeke pen was duur.

* Mijn wegge pen was duur.

* Sein pleites Unternehmen war lange in finanziellen Schwierigkeiten.

(Im Boulevardzeitungsstil geht natürlich problemlos: Sein Pleite-Unternehmen…)

Pleite-Unternehmen. (Foto: T. Maiwald, GFDL-1.2)

Besonders erstaunlich ist diese grammatische Blockade bei einer anderen Variante, mit der man auf Niederländisch das Fehlen oder Verlieren einer Sache ausdrückt: Ik ben mijn pen kwijt. Das Wort kwijt ist aus dem Lateinischen bzw. Französischen entlehnt und war schon immer ein Adjektiv. Das ist es auch heute noch, es kann aber nur prädikativ gebraucht werden. Da es sich auf ik bezieht, ist auch hier der Bezug zu pen unmöglich. Niemand sagt

*Mijn kwijte pen was duur.

Durch diese Beschränkungen auf den attributiven Gebrauch wird die wunderbare Erklärung des Schriftstellers Kees van Kooten erst rhythmisch und poetisch:

Iets is weg als wij zeker weten dat het er niet meer is, maar weten wij zeker dat iets wat weg is nog ergens moet zijn, dan spreken wij van kwijt.

Derselbe van Kooten schreckt ansonsten nicht davor zurück, zusammen mit Kollege Wim de Bie in der Satire Het sokkenbolletje ein Adverb in ein Attribut zu pressen:

Ik ben zelf een zeer grage zwemmer, maar ik had dus geen zwembroek meegenomen.  (Text)

(Ich bin ein sehr gerner Schwimmer, aber ich hatte eben keine Badehose dabei.)

Ist das nun eine allgemeine Regel, dass solche Konstruktionen keine Umwandlung in attributiven Gebrauch bzw. Adjektivbildungen zulassen? Liegt es vielleicht daran, dass die Deklination irgendwie misslingt? So langweilig ist es nicht mit der Grammatik, wie man etwa am relativ jungen Begriff okay sieht. Ursprünglich kannten wir nur Sätze wie De film was oké und Das Buch ist (ganz) okay. Zumindest auf Deutsch ist hier auch ein Substantiv möglich: Er hat sein Okay gegeben. Ein neueres Phänomen ist nun aber das entsprechende attributive Adjektiv.

Die Süddeutsche Zeitung diskutierte kürzlich beispielsweise die Formulierung ein okayes Leben. Und in der niederländischen Gegenwartsliteratur liest man schon: Nick is een okaye man. Deklinationsmorphologie: Kein Problem! Wann solche Konstruktionen in den beiden Sprachgemeinschaften nicht mehr für Irritationen sorgen, und ob Wörter wie zoek oder kwijt nachziehen und sich auch endlich attributiv benutzen lassen, lässt sich nicht voraussagen. Wir können nur abwarten und inzwischen einen einigermaßen okayen Sprachgebrauch pflegen. In der Fernsehserie ging alles deutlich schneller. Vorsicht, Spoileralarm: Das suche Mädchen taucht am Ende der ersten Staffel von Vuurzee wieder auf.

Berliner Traufhöhe

In Nederland regent het vaak pijpenstelen (Bindfäden) wat zoveel betekent als het regent dat het giet. En voordat je het beseft, kom je van de regen in de drup (Traufe). Maar opgepast, studenten architectuur! De Berliner Traufhöhe is geen *druphoogte maar de dakrand.

Einheitliche Traufhöhe, Friedrichstraße (Politikaner, CC-BY-SA-3.0)

Voor al wie niet uit Berlijn komt: de Traufhöhe (22 m.) is een maatstaf die hier tot veel discussies heeft geleid en leidt. Het is de hoogte van de dakgoot: een hoogtemaatstaf bij bouwprojecten die vooral bij nieuwbouw na de muur tot controverses leidde. De Friedrichstraße werd conform de Traufhöhe weer opgebouwd (links). Aan de Potsdamer Platz werd van die regel afgeweken. Het resultaat is letterlijk niet over het hoofd te zien.

Bijkomend voordeel is dat de Berliner Traufhöhe zo ongeveer overeenkomt met de hoogte van volwassen linde- en kastanjebomen. In Berlijn zijn de schaduwen meestal niet langer dan de bomen hoog zijn! Suis aan de Potsdamer Platz in de supersnelle lift van de Kollhoff-Tower (het enige gebouw aan dat godverlaten plein waar ik vrede mee heb) naar de bovenste verdieping en u ziet letterlijk heel Berlijn!

Een vergelijkbaar uitzicht heeft u vanuit de glazen koepel van het Rijksdaggebouw (vooral bij onweer (Gewitter) zéér de moeite waard), ontworpen door dezelfde architect, sir Norman Foster, die ook onze Philologische Bibliothek van een koepel (the brain) heeft voorzien.
Geen flauw idee waarom er bij regenweer zoveel mayonaise- en ketchupemmertjes uit de mensa onder die koepel staan… daarin drupt het dat het een lieve lust is!

FU, koepel (the brain) van de Philologische Bibliothek (torinberl, CC-BY-SA-3.0-migrated)

Joris Ivens maakte niet alleen een film over de wind maar ook over de regen; de muziek is van Lou Lichtveld (Albert Helman). Ook Hanns Eisler schreef muziek bij deze film.

Enfin, zoals gezegd: werk aan de winkel… links genoeg!
Voor niets gaat de zon op (umsonst geht nur die Sonne auf), moet u maar denken!

Weer of geen weer

Puppen im Schnee (Bundesarchiv, Aktuelle-Bilder-Centrale, Georg Pahl (Bild 102), CC-BY-SA-3.0-DE)

De maartse buien hebben we gehad en april doet wat hij wil. Zo wil het het in Berlijn in deze lentemaand nog wel eens sneeuwen. Rechts: die Puppen in de sneeuw. Maar ik wil u niet vervelen (langweilen) met oma-wijsheden uit De Bilt (KNMI) of Ukkel (KMI), maar met een reeks idiomatische uitdrukkingen.

„Die Berlijners dragen allemaal mutsen!“, merkte een Nederlandse vriendin die in februari hier was, verbaasd op. Ja, nogal wiedes (logo!): de wind snerpt (schneiden) hier om je oren. Wat voor weer het ook is – het kan vriezen, het kan dooien (es kann so oder so ausgehen) – een Nederlander stapt – weer of geen weer (ganz gleich, welches Wetter) – meestal zonder hoofdbedekking maar desalniettemin goedgemutst op z’n fiets en gaat naar het werk, naar school of gewoon boodschappen doen. Maar eenieder kan op een gegeven moment in zwaar weer verkeren: dan gaat het niet goed dus. Je kunt dan wel mooi weer spelen (tun, als wäre nichts), maar een goede vriend heeft je door (durchschaut dich)!

En als het bij de zuiderburen slecht weer is, dan is het geen weer om een hond door te jagen! De uitdrukking in zwaar weer verkeren kennen de Vlamingen overigens niet, wat wellicht (waarschijnlijk) met hun geringe scheepvaartervaring te maken heeft.

De wind is het grote probleem. Hoewel die in dat landje aan de Noordzee voornamelijk uit het westen komt, heb je hem altijd van voren, lijkt het wel. Je fietst tegen de wind in; zelden heb je als fietser de wind mee (Rückenwind haben), is mijn ervaring. De wind van voren krijgen betekent in overdrachtelijke zin: eins aufs Dach kriegen.

Kent u niet ook zo iemand die met alle winden meewaait? En iemand die in Duitsland van Harz IV moet rondkomen (in NL heet dat bijstand – maar betaalt beter) gaat het bepaald niet voor de wind (ausgezeichnet, blendend). Kunnen we van Angela Merkel zeggen dat ze de wind eronder heeft (Autorität haben, Respekt einflößen)?
Wat er verder nog over winden te zeggen valt, leest u bij mijn collega. En over regen hebben we het een andere keer wel.

Joris Ivens heeft de wind gefilmd: Une histoire du vent.
Ik, gone with the wind, groet u!

Durchstudieren und durchregieren

Die Hochschulen in den Niederlanden werben in letzter Zeit immer stärker um Studierende, die für den Übergang vom Bachelor zum Master an eine andere Universität wechseln. Sie machen zum Beispiel Reklame auf dem Campus der anderen Unis oder in deren Hochschulmagazinen. Uns an der exzellenten FU würde so etwas natürlich nie in den Sinn kommen.

In der Wissenschaftswelt entsteht ganz offenkundig mehr Wettbewerb. Man möchte den jungen Leuten ein besseres Angebot machen, damit sie an der eigenen Hochschule doorstuderen. Verben mit door- lassen sich im Niederländischen relativ produktiv bilden. Sie drücken eine Kontinuität aus, so wie wir es im Deutschen mit weiter- tun. Universell einsetzbar ist etwa die Konstruktion met iets doorgaan, also weitermachen. Eine Sache, die niet doorgaat, ist also beendet, abgesagt oder wird irgendwie verhindert. Besonders in Belgien steht doorgaan, wie mir meine Kolleginnen versichern, aber auch einfach nur für stattfinden. In den Niederlanden vermutet man bei einer Aussage wie het concert gaat door, dass es eine Unterbrechung gab oder dass das Konzert beinahe abgesagt worden wäre, nun aber trotzdem stattfinden kann.

Die deutsche Verbbildung mit durch- ist deutlich stärker eingeschränkt. Entweder drückt es das Durchqueren eines Raumes aus, im Wortsinne oder figurativ – eine Möglichkeit, die es auch im Niederländischen gibt. Oder aber es hat die Bedeutung von „mit großer Kraft oder Anstrengung etwas durchsetzen“. Natürlich geht auch das wieder auf eine räumliche Vorstellung zurück. Sehr bekannt wurde Angela Merkels Ankündigung, sie wolle durchregieren. Das Wort hat es inzwischen schon in den Duden geschafft und wird erklärt als „sehr konsequent, ohne Rücksicht auf Widerstände und alle Maßnahmen entschlossen durchsetzend regieren“.

Merkel beim Durchschneiden statt beim Durchregieren. (Foto: DLR, CC-BY-2.0)

Auf Niederländisch träfe Angela Merkel wil doorregeren nicht denselben Ton. Sie hätte dann beispielsweise das Ziel, wiedergewählt zu werden, also weiter zu regieren. Die niederländische Form würde vor der Wahl geäußert werden, die deutsche Form war eine Ankündigung danach – als Merkel dachte, sie könne angesichts der neu gebildeten Koalition schnell ihre Vorstellungen umsetzen. Andere Beispiele für solche Wortbildungen mit durch- sind etwa der Durchmarsch beim Skat oder etwas durchziehen, also ohne Zögern zu Ende bringen. Vorsicht übrigens beim Verb skaten, egal ob deutsch oder niederländisch: Je nach Aussprache geht es um ein traditionelles Kartenspiel oder um Sport mit einem Skateboard oder auf Inlinern. Wer die ganze Nacht doorskaten möchte, leidet entweder an Spielsucht oder ist mit enormer körperlicher Kondition gesegnet.

Bei manchen Studierenden könnte man sich durchaus wünschen, sie würden durchstudieren, also ihr Studium mit eisernem Willen schnell zum Erfolg bringen. Dabei hilft manchmal etwas Ermutigung: Ga zo door! (Dt. Weiter so!) Wer bis zum Bachelor konsequent durchstudiert, kann anschließend erfolgreich im Master doorstuderen. Wir freuen uns jedenfalls, dass Sie diesen Text durchgelesen haben und hoffen, dass Sie auch bei den folgenden Beiträgen doorlezen.

Proficiat!

Nederlanders zijn jarig terwijl Duitsers Geburtstag haben. Dat leert u al in les drie, denk ik. En daar staat dan meestal bij dat u behalve de jarige ook de familieleden dient te feliciteren. Ik ben op feestjes geweest waar ook vrienden en buren in de felicitaties deelden. Dat is misschien een beetje overdreven maar ouders, partner en kinderen (indien aanwezig) ook te feliciteren is wel zo netjes (gehört sich)! In taalleerboeken staat dan wat u moet zeggen: van harte gefeliciteerd! In het zuiden hoort men vaker: proficiat!

Bloemetje (D. Ménard, notafish, CC-BY-SA-2.0-FR)

De jarige wordt letterlijk en figuurlijk in de bloemetjes gezet (gefeiert). En al naar gelang temperament zet het feestvarken (Geburtstagskind) de bloemetjes buiten (einen draufmachen). Wordt er veel gedronken, dan is er altijd wel iemand van het mannelijk geslacht die roept dattie de bloemetjes gaat water geven (pinkeln).

Bij dat bloemetje (een bos bloemen) wil ik even stilstaan.
In de eerste plaats vanwege de mooie reclamespreuk: Zet de bloemetjes binnen! Met andere woorden: koop eens een mooie ruiker en zet die op tafel.
Ruiker? Ja, een ruiker is een bos of een boeket bloemen – in het Europese taalgebied tenminste. In Suriname is dat weer een beetje anders. Op de etymologiebank lees ik een mooi voorbeeld dat J. van Donselaar in zijn Woordenboek van het Surinaams-Nederlands (1989) bij het woord ruiker geeft:

Ik heb goed in mijn oren geknoopt dat een ruiker hier [in Ned.] een bloemstuk heet, dat groene* kaas Zwitserse kaas heet en soepgroente* peterselie (Sur. studente in Vrij Nederland 8-1-1972).

In Suriname is een ruiker dus een bloemstuk (Gesteck). Knoop dat goed in uw oren (sich hinter die Ohren schreiben)!
Een Duitse Topffrisur is een bloempotkapsel en een bloempot uiteraard een Blumentopf.

Enfin, bent u vandaag jarig? PROFICIAT!

40 dagen

Vorfreude ist die schönste Freude, dat weten ze ook in de Kerk, al gaan we daarmee misschien wat kort door de bocht (D. einen vorschnellen Schluss ziehen). Voor Kerstmis is er in elk geval de advent, en voor Pasen is er de vasten. De vasten is oorspronkelijk een periode van 40 dagen onthouding (D. Enthaltsamkeit) om tot bezinning te komen en zich te reinigen. Carnaval, dat oorspronkelijk alleen in de katholieke streken in België en Nederland gevierd werd (Aalst! Binches! Maastricht!), luidt het begin in van die karige tijd. Geen slecht idee, eigenlijk, om het af en toe met wat minder te doen.

Precies die idee grijpt ook het initiatief Dagen zonder vlees aan. Om de Vlamingen ervan te overtuigen dat een lekker menu ook vleesloos kan zijn, sporen de initiatiefnemers mensen aan om 40 dagen geen vlees te eten. Het initiatief is fel gemediatiseerd: op facebook, instagram en twitter (#dzv2015) vliegen je de vleesloze gerechten om de oren. Er zijn verschillende redenen om een tijdje vleesloos te leven – vandaag is het vooral hip om het voor het klimaat te doen. Als je je registreert op de site van Dagen zonder vlees, wordt bijgehouden hoeveel kleiner de ecologische voetafdruk wordt door deze moderne vastenactie. Het getal is exact tot op de vierkante meter (D. Quadratmeter), maar toch zou ik het met een korreltje zout nemen…

Varken (Jean Bungartz, PD)

Een dergelijke grote actie zogt ook voor nieuwe woorden. Net zoals vrijdag visdag is in de katholieke traditie, probeert één van de bezielers achter Dagen zonder Vlees, de vereniging EVA, veggiedag in te voeren voor donderdag. Hier het campagnefilmpje. Heel hip dus, om minder vlees te eten. Omdat al die hippe mensen door het instagrammen, facebooken en twitteren geen tijd meer hebben om te winkelen, smartmatten ze tegenwoordig gewoon – ze internetten hun boodschappen. Impliciete transposities te over (D. im Überfluss)! Al valt nog te bekijken of dat smartmatten zich doorzet. Zelfs in het Nederlands kan je niet aldiën of albertheynen – ook de impliciete transpositie heeft grenzen.

Pardaf! Een boekenweekgeschenk

De boekenweek is voorbij, het boekenweekgeschenk gelezen. Dimitri Verhulst schreef „De zomer hou je ook niet tegen“, recensies vind je op nu.nl of bij het literair weblog Tzum. Hier gaat het niet om de literaire kwaliteiten van het boekje, maar – uiteraard – om de taal. Dat maakt ons niet uniek: in deze recensie wordt de taal van dit boek zelfs de hoofdpersoon genoemd – bedoeld wordt de beeldenrijkdom in de taal. Ook over een woord op de eerste pagina, zonerig, is al inkt gevloeid – figuurlijk dan, Marc van Oostendorp vlogde erover op Neder-L (bloggen met een video, zo modern zijn wij nog niet). Want hoewel zonerig een neologisme is, begrijp je (als moedertaalspreker?) onmiddellijk waarover het gaat. Je kent zoon en ook het achtervoegsel –erig. En omdat –erig, zo zegt Marc van Oostendorp, meestal aan negatief geconnoteerde woorden wordt gehecht, krijgt ook zoon hier een negatieve bijklank.

Leuk toch, taalwetenschap! Verhulst is een Belg, geboren in Aalst. Uiteraard hebben we dus ook kenmerken van het Belgisch Nederlands (BN) gevonden. En omdat we variatie een spannend thema vinden, …

Kijk eens naar eens in deze Verhulstiaanse passage:

Ikzelf had nooit geweten hoe dat precies moest, naar iets kijken voor het laatst. Niet naar de skyline van een stad die ik verliet, niet naar een woning eens de huur afliep, niet naar mijn vader toen die stierf (p. 44).

Geen Vlaming die beseft – oké, geen *gemiddelde* Vlaming die beseft dat dit Belgisch Nederlands is. Eens wordt in België vaak gebruikt als voegwoord in de betekenis van zodra. Het valt een (gemiddelde) spreker niet eens op dat eens Belgisch Nederlands is, laat staan dat een spreker het zou kunnen of willen vermijden. Is dat gebruik dan standaardtaal? Taaladvies kent eens als voegwoord de status „onduidelijk“ toe. In deze categorie belanden de woorden en constructies die volgens Taaladvies weliswaar geen standaardtaal zijn maar toch door veel standaardtaalsprekers gebruikt worden. Net omdat het veel sprekers niet opvalt, kan eens als voegwoord lang onder de radar blijven en een erg ruime verspeiding krijgen.

Dat is toch even anders voor het lexicon. In een tekst uit België of in een gesprek met Belgen vallen Belgisch-Nederlandse woorden snel op. En intussen zijn er zo een paar „geliefde Belgische woorden“ ontstaan. Guus Bauer schrijft in zijn recensie bij Tzum :

Er zitten voor de Nederlandse lezers natuurlijk typische Vlaamse termen in zoals ‘vaneigens’ ,‘kwijtspelen’ en ‘goesting’. Kom maar op, zou ik zeggen.

Een typisch Nederlandse reactie, zou ik zeggen – enerzijds omdat de woorden opgevallen zijn en anderzijds omdat ze positief opgevallen zijn. Nog een paar andere lexicale eigenheden in Verhulsts boekenweeekgeschenk willen we de lezer niet onthouden. Bij een glaasje wijn eet Pierre graag een olijfje en gemarineerde ajuintjes. Geen wonder dat Verhulst voor dit Belgisch-Nederlandse woord kiest, hij is bovendien zelf een ajuin (D. Zwiebel), zo noemen we inwoners van Aalst – en bij uitbreiding ook wie er geboren is. Een schotelvod (p. 47) is Belgisch Nederlands (BN) voor een vaatdoek: het doekje dat je gebruikt als je afwast. Het komt ook voor in uitdrukkingen: bijvoorbeeld zo slap/bleek/flauw als een schotelvod (dat zou je in het Duits bijvoorbeeld Kreislaufbeschwerden kunnen noemen).

Genoeg voorbeelden. Maar we willen niet misleiden: het is niet zo dat in het hele boek of overal waar het kan typische BN-woorden worden ingezet. Zou de Belgische variant enkel bewust gebruikt worden om zo voor een zeker „couleur locale“ te zorgen? Als het ware om in te spelen op de wens van Guus Bauer en bij uitbreiding veel Nederlanders?

Ook het grappig klinkende pardaf (p. 80) zou je dan zo kunnen verklaren: mijn Nederlandse collega kon er niets mee aanvangen maar het deed mij denken aan het kinderliedje De rups pardiepardaf (de rups – D. die Raupe). Pardaf is, zo vind ik in de etymologiebank, een nevenvorm van pardoes (plötzlich), gevormd als onomatopee, een klanknabootsing (D. pladauz, pardauz; merk op: metathesis van l/r). In Vlaanderen is het gebruikelijk, in Nederland (en in Duitsland) niet.

Feit is dat je het boekje op een metroritje in Berlijn uit hebt, en in een mum van tijd – pardaf – materiaal voor een blogje verzamelt.


ACHTUNG: Daten nach YouTube werden erst beim Abspielen des Videos übertragen.

 

Allgemein und generell

Die niederländische Gesellschaft ist eine Konsensdemokratie, heißt es oft. Ob sich die politische Tradition des Ausgleichs auf europäischer Bühne auszahlt, muss momentan Finanzminister Dijsselbloem als Vorsitzender der Eurogruppe beweisen. Ein wichtiges Mittel der Diplomatie sind vage Formulierungen, die den politischen Partnern nicht wehtun.

Mit vagen Formulierungen hat die niederländische Regierung in ihren Funktionsbezeichnungen große Erfahrung. Dijsselbloems Vorgesetzter Mark Rutte beispielsweise ist nicht nur Regierungschef, sondern auch minister van Algemene Zaken. Man könnte sagen: Er ist für alles zuständig. Das ministerie van Algemene Zaken entspricht am ehesten dem deutschen Kanzleramt oder der Staatskanzlei eines Bundeslandes. Sicher eine notwendige Einrichtung – aber ein wenig erinnert ein Ministerium für allgemeine Angelegenheiten an das berühmte „Department of Administrative Affairs“ aus der britischen Comedyserie Yes, Minister.

Ministerie van Algemene Zaken. (Foto: Joris 1919, CC-BY-SA-3.0)

Ähnlich unscharf ist die Benennung des Openbaar Ministerie. Genau genommen sollte im Sinne der Bürger jedes Ministerium openbaar sein. Nun ist aber das Openbaar Ministerie kein Ministerium, sondern in Belgien wie in den Niederlanden die Generalstaatsanwaltschaft. Und für deren Arbeit ist es oft zentral, dass viele Dinge nicht zu früh an die Öffentlichkeit gelangen. Dafür sorgt unter anderem der procureur-generaal, also der Generalstaatsanwalt. Der ist begrifflich auch generell für alles zuständig und erbt seine Benennung aus dem Französischen, das wiederum diesen Begriff aus dem lateinischen procurare für „beschaffen“ oder „verwalten“ entwickelte. Der procureur-generaal ist nichts anders als ein allgemeiner Verwalter – allerdings nur in der ganz weit hergeholten etymologischen Bedeutung, die sich inzwischen in Richtung Haupt- oder höchste/r gewandelt hat. Reichlich tautologisch ist deshalb die Amtsbezeichnung des hoofdadvocaat-generaal.

Wappen der Staten-Generaal. (Fry1989&Sodacan, CC-BY-SA-3.0)

Das Niederländische mit seinen altehrwürdigen Institutionen kennt noch viele solche (pseudo-)lateinische nachgestellte Amtsbezeichnungen mit –generaal, zum Beispiel zu Kolonialzeiten den gouverneur-generaal, oder auch die Staten-Generaal: die beiden Parlamentskammern der Niederlande. Oft werden sie auf Deutsch etwas holprig als Generalstaaten übersetzt. Wieder steht das Französische Pate, es geht eigentlich um die Etats, also die gesellschaftlich dominanten Gruppen (Adel, Klerus und das Bürgertum als dritter Stand). Die Staten-Generaal sind die Generalstände, was beim heutigen demokratisch gewählten Parlament natürlich nicht mehr der alten Struktur entspricht.

Auch die Staten-Generaal sind generell für alles zuständig: Ein Parlament stimmt über praktisch jeden Politikbereich ab. Scheinbar für nichts zuständig sind dagegen ministers zonder portefeuille. Auf Deutsch nennt man sie Minister ohne Geschäftsbereich. Sie betreuen aber durchaus ein Politikfeld, stimmen im Kabinett mit, leiten allerdings kein eigenes Ministerium. Zwei solche Posten gibt es in der amtierenden Regierung Rutte-II. Eine Ministerin mit Ressort ist die Verteidigungsministerin. Wie jeder niederländische Minister lässt sie sich bei der Leitung ihres Hauses von einem Secretaris-Generaal unterstützen, einem Generalsekretär – aber trotz der Tätigkeit im Verteidigungsministerium dadurch noch lange nicht der Sekretär der Generäle.

Unverfroren verschlimmbesserd

Ik was even een paar dagen in de heimat omdat ik de late Rembrandt wilde zien en ook de mooie tentoonstelling Joden in de Cariben in het Joods Historisch Museum. Zeer de moeite waard! Bovendien was het Boekenweek.

Is u opgevallen dat ik het woord heimat hierboven niet gecursiveerd en met een kleine letter geschreven heb? Het staat in de Dikke Van Dale. Blijkbaar hebben Nederlanders geen eigen woord dat hetzelfde uitdrukt. Een ander Duits woord dat ik tegenkwam en dat ik tot mijn verbazing ook in de Van Dale én in het NRC Stijlboek vond, was unverfroren. Waarom de Nederlandse woorden brutaalweg of onbeschaamd niet voldoen, weet ik niet. In de NRC kwam de zin voor: „Daags na de onthulling in Nieuwsuur meldde het ministerie van Opstelten nog unverfroren dat het programma helemaal fout zat.“ En op bladzijde 44 van Magdalena, het nieuwe boek van Maarten ’t Hart, stappen zijn broertje en zusje unverfrorenin de auto van een vreemde meneer.

De woorden gründlichkeit (grondigheid) en schadenfreude (leedvermaak), die in een vorige bijdrage voorkwamen, staan overigens ook in de Dikke (met de toevoeging: ontleend aan het Duits).

De Brandenburger Tor (Thomas Bühler, CC-BY-SA-3.0)

Niet dat u nou denkt dat ik dat allemaal unheimisch vind: moet kunnen! Toch? Maar….
De Dikke schrijft bij unheimlich: beklemmend, naargeestig, onheilspellend, unheimisch. Valt u iets op? Unheimisch als verklaring voor unheimlich!
Unheimisch is een in ongebruik geraakt Duits woord (het staat niet in de Duden) dat het tegendeel van heimisch (thuis, inheems) uitdrukte. Prof.
Ton Naaijkens heeft er een artikel aan gewijd. En hoewel het zowel in de Dikke als in het NRC Stijlboek (in beide met de uitleg: een Nederlandse vorming, gebruikt voor Duits unheimlich) te vinden is, heb ik er moeite mee: het is te zeer in strijd met mijn Duitse taalgevoel. Hetzelfde unheimliche gevoel bekruipt me trouwens wanneer ik in een Nederlandse tekst het Potsdamer Platz of de Brandenburger Tor lees.

Nog iets: in het Financieel Dagblad van zaterdag 14 maart 2015 stond een artikel met de titel De kunst van het verschlimmbessern. Dit werkwoord vind ik niet in de Dikke maar wel het substantief verschlimmbesserung: ontleend aan het Duits, iets dat als een verbetering is bedoeld maar in feite een verslechtering is. Accepteren we verschlimmbessern als werkwoord, dan zijn de stamtijden: verschlimmbesserde – heb verschlimmbesserd.
Kijk, daar heb ik nou begrip voor: dat mooie woord ontbreekt in het Nederlands, dan maar leentjebuur spelen (etwas borgen).

Ein Kinderspiel

Huiswerk gemaakt? Weet u nog wat dat is: ein Kinderspiel? Een fluitje van een cent!

Vandaag: spel-spelen-spelletjes. Het meervoud van spel kan spelen zijn. We zien het bijvoorbeeld bij de Olympische Spelen. Of in de uitdrukking brood en spelen (Brot und Spiele). Ook het meervoud van het worstelspel kan worstelspelen zijn – waarschijnlijker is echter dat het gaat om worstelwedstrijden zoals we ook spreken van zwem-, voetbal-, tennis- of schaatswedstrijden (hier gaat het om Wettkampf, het meten der krachten).

Mens-erger-je-niet (Foto: Onderwijsgek, CC-BY-SA-3.0-NL)

Gebruikelijker is het meervoud spelletjes (of spellen). Daarmee worden dan al die spelletjes (spellen) bedoeld waarmee in huiselijke kring televisievrije avonden werden (worden?) doorgebracht: mens-erger-je-nieten, monopoliën (Monopoly spielen), ganzenborden (Gänsespiel spielen) en dergelijke. Spelletjes doen noemen we dat: we hebben de hele avond spelletjes gedaan. Voor sommigen hoort het kaartspel hierbij: we hebben lekker gekaart, gemonopolied, gemens-erger-je-niet, geganzebord (impliciete transpositie). We doen nog één spelletje betekent dan de laatste ronde (noch 1 Spiel).

Verstoppertje (Foto: F.W.M. Kerchman, CC-BY-SA-3.0)

Kinderspelletjes
In een vorige blogpost kwam het elastieken voor. Wordt dat tegenwoordig eigenlijk nog gedaan?
En dan is er een hele reeks kinderspelletjes die met een diminutiefuitgang gevormd worden: doktertje of vader-en-moedertje spelen, tikkertje (Fangen spielen) en verstoppertje (rechts); wij speelden vroeger ook cowboytje of indiaantje in het bos (en ik was Nscho-Tschi). Neem een substantief, plak er een diminutiefuitgang achter en je kunt het spelen: bakkertje spelen, tuinmannetje spelen, bondskanseliertje spelen of ook agentje pesten en ga zo maar door.

Priestertje spelen? Reken maar van yes! (darauf kannst du dich verlassen) Er waren zelfs speelgoedaltaartjes in de handel.
Mijn neef (misdienaar) speelde de pastoor en ik (trouwe kerkganger) de misdienaar. De complete H. Mis konden we in perfect Latijn opdragen en mama vergrootte de pret met wat limonade in een wijnglas en een schaal mariakaakjes (trockene, runde Plätzchen) die als hostie dienden. Buurkinderen, jongere broers en zussen (Geschwister) waren onze „beminde gelovigen“.

Hoepelen (Foto: Patrick Doheny, CC-BY-2.0)

Wat nog? We hinkelden (auf einem Bein hüpfen), we (rol)schaatsten, hoepelden, knikkerden (Murmel spielen) en tolden (mit dem Kreisel spielen). In het Limburgs noemen we tollen: koekerelle en knikkeren is kulsche (dat zal iets met het Duitse kullern te maken hebben, vermoed ik).

Knikkers (GFDL)

Het ging overigens nooit om de knikkers, maar om het spel (± spielen ist wichtiger als siegen, ± es geht ums Prinzip, nicht um den Gewinn).

En wat een mooie kale knikker heeft deze man!

Misschien geen brandschoon maar wel een vrolijk en speels (spielerisch) verleden!