Freie Universität Berlin

Korrespondentenbericht aus Finnland, Teil IV.

„Wir sprechen hier kein Schwedisch.“ Das war die entrüstete Antwort eines Kioskverkäufers in Ostfinnland auf meine Frage, ob man bei ihm auch eine schwedischsprachige Zeitung kaufen könne. Die meisten Regionen Finnlands sind so wenig zweisprachig wie die meisten Gegenden Belgiens.

Früher gab es auch in Karelien durchaus eine schwedischsprachige Bevölkerung, heute ist davon nichts mehr zu hören oder zu sehen. Dass zumindest Schwedischsprachige einmal zu Besuch sein könnten und eine Zeitung kaufen möchten – nicht völlig absurd in einer Universitätsstadt wie Joensuu, wo man immerhin auch Schwedisch studieren kann – das kam dem Verkäufer vielleicht nicht in den Sinn. Hier zählt das Prinzip mehr als der Profit. Geld regiert die Welt? Nicht in einer heiklen mehrsprachigen Situation. Ungefähr so wie im Brusselse Rand, wo auf Wochenmärkten schon Streit entbrannte, wenn jemand seine Waren für frankophone Kundschaft auf Französisch auszeichnete.

Ähnlich wie das Niederländische in Brüssel ist Schwedisch in Finnland auf prekärem Niveau stabil. Und ähnlich wie in Belgien kann man sich in Finnland weiterhin vortrefflich über Sprachverwendung und Sprachstatus streiten. Eine ständige Debatte dreht sich beispielsweise darum, ob das Erlernen des Schwedischen in der Schule weiterhin verpflichtend sein soll. Gegen das verhasste pakkoruotsi („Zwangsschwedisch“) regt sich immer wieder Widerstand. Auch wenn in Flandern und Wallonien die andere Landessprache durchaus unterrichtet wird – ein Zwang durch nationale Gesetzgebung wäre undenkbar. Im belgischen Bildungssprachgesetz von 1963 war für den Unterricht der zweiten Sprache in den Grundschulen sogar eine Höchstgrenze von 3 Wochenstunden festgelegt worden.

„Weg mit Zwangsschwedisch“ – eine kontroverse Forderung in Finnland. (Grafik: Chabacano, CC-BY-SA-3.0)

Ein weiterer wichtiger Unterschied zwischen Belgien und Finnland: Die Kräfteverhältnisse sind nicht so ausgewogen. Belgiens komplizierter Kompromiss lebt davon, dass es zwei große Sprachgruppen gibt, die in einem Geflecht von Mehrheit und Minderheit verwoben sind. Es gibt etwas mehr Flamen als Wallonen, in Brüssel ist es aber umgekehrt. Hinzu kommen die Deutschsprachigen, die sich als lachende Dritte oft wichtige Rechte sichern konnten. Den Samen in Finnland gelang es bisher nicht ganz so geschickt, aus dem Verhältnis zwischen Schwedisch und Finnisch Profit zu schlagen.

Belgiens Fazilitätengemeinden stellen juristisch gesehen das Prinzip der territorialen Einsprachigkeit nicht in Frage, obwohl es Erleichterungen für die jeweils andere Sprachgruppe gibt. Auch in Finnland gibt es Gemeinden mit Sonderstellung, die hingegen explizit als zweisprachig gelten. Den Status erhalten sie, sobald mindestens 8% oder 3000 Einwohner die andere Sprache gegenüber den Behörden als Muttersprache angeben. In beiden Ländern gibt es Gemeinden aller Sorten: Jeweils einsprachige Kommunen in beiden großen Landessprachen, und Kommunen mit der einen oder anderen Sprachgruppe als Minderheit.

Ob nun Belgien von Finnland in Sachen Sprachpolitik etwas lernen kann, oder eher umgekehrt? Wer wie ich in einem ostentativ einsprachigen Land aufgewachsen ist, das noch viel Nachholbedarf in Sachen Mehrsprachigkeitspolitik hat, der hält sich hier mit Ratschlägen besser zurück.

Het zijn meestal kinderen die sliepuit! roepen en daarbij met de ene wijsvinger over de andere strijken: Ätsch!

Sliepuit! (Militaryace, PD)

Volwassenen hebben andere woorden om hun leedvermaak (Schadenfreude) uit te drukken. Het veelzijdige woordje lekker kan daarvoor gebruikt worden: ik ga lekker op vakantie. Dit kan betekenen dat ik blij ben dat ik op vakantie ga, maar het kan, afhankelijk van de intonatie en de context, ook een ätsch-betekenis krijgen: ik ga lekker op vakantie (en jij niet). Lekker is hier een bijwoord (Adverb).

Het adjectief lekker drukt – zo leer ik mijn  studenten – een gevoel van zinnelijk (lichamelijk) welbehagen uit. In het Duits heeft lecker alleen betrekking op de smaak- en eventueel reukzin: het eten is lekker, die wijn is lekker (alsof er een engel over mijn tong pist). Maar in het Nederlands kunnen we spreken van een lekkere stoel (bequem), een lekkere trui, lekkere schoenen, een lekker muziekje…

Leuk (ook zo’n veelzijdig woord, te pas en te onpas gebruikt) drukt daarentegen eerder een mening uit. Als het lekker weer is lees ik een leuk boek in mijn lekkere ligstoel. Leuk weer kun je hooguit spottend gebruiken: als het bijvoorbeeld op één en dezelfde dag stralend weer is, dan regent, dan weer zon waarna een storm. Boeken en films zijn leuk, niet lekker. Wel heb ik gisteren lekker naar een film zitten kijken en bovendien een lekker dik boek gelezen. Maar in deze zin is lekker weer een bijwoord.

Herinnert u zich die spreuk Lekker Strom waarmee een energiebedrijf in Duitsland reclame maakte? Dat was slim, dat viel op: lekker is ook in Nederlandse spelling te begrijpen en de connotatie sowieso positief. Vermoedelijk is men er – terecht – van uitgegaan dat veel Duitstaligen weten dat Nederlanders van alles en nog wat lekker vinden. Misschien interpreteert de Duitse doelgroep „lekker“ als fout vervoegd attributief adjectief leckerer (Strom): de stroom is lekker, je wordt er lekker warm van. Als Nederlandstalige kan ik het ook lezen als bijwoord: ik heb lekker stroom! Gelukkig! Met deze onduidelijkheid kan ik leven. Geniaale Strom, gaat me te ver: beetje flauw die dubbele a.

Leuke jongens en meisjes kennen we allemaal wel. Met het gebruik van lekker vrouwtje zou ik voorzichtig zijn. En met lekker stuk al helemaal – tenzij het om een stuk taart gaat.

Terug naar het leedvermaak, een mooi woord toch (vermaak = Vergnügen). Je zou denken dat Nederlandstaligen het woord Schadenfreude helemaal niet nodig hebben. En toch gebruiken ze het, zij het met voorkeur in artikels die over Duitsland gaan – wat het leedvermaak natuurlijk nog groter maakt. Schadenfreude troef kopte de Belgische Standaard n.a.v. de Braziliaanse voetbalnederlaag tegen Duitsland. Henk Hofland schreef als S. Montag op 12 januari 2013 in de NRC dat hij als Amsterdammer (scheefgezakte huizen door metro in aanbouw) met betrekking tot het Berlijnse luchthavendebacle een gevoel van Schadenfreude niet kon onderdrukken:

Wie had dat gedacht. Wie had kunnen vermoeden dat de Duitsers met hun wereldberoemde Gründlichkeit nog eens zoiets zou overkomen.

Korrespondentenbericht aus Finnland, Teil III.

Wir Westgermanischsprecher haben uns in unserem Wortschatz bislang von den Finnougrischsprechern wenig inspirieren lassen. Ein möglicher Grund dafür: Wir bilden unsere langen Wörter lieber selbst, anstatt uns finnische agglutinierte Wortmonstren auszuleihen. Statt Forschungszusammenarbeit oder onderzoekssamenwerking wäre tutkimusyhteistyö nicht viel praktischer.

„In der Sauna“ vom finnischen nationalromantischen Maler Akseli Gallen-Kallela. (Abb.: Finnische Nationalgalerie, PD-Art.)

Ein bewährtes finnisches Lehnwort – wenn nicht das finnische Lehnwort schlechthin – ist im Deutschen wie im Niederländischen die Sauna. Auf Niederländisch geht man damit unverkrampft um und bildet recht regelmäßig mit dem finnischen Material alles, was man sonst immer bilden kann: einen Plural sauna’s, ein Verb saunaën und auch den Diminutiv saunaatje – das schlägt jedenfalls der dicke Van Dale vor.

Was ist eigentlich ein saunaatje? Ist das eine kleine Sauna, die nur Platz für eine oder zwei Personen hat? Oder ist es eine kleine Sauna-Runde zwischendurch, die nicht besonders lange dauert und nicht besonders zelebriert wird? In Finnland wäre dann jeder Saunagang ein saunaatje. Übertriebene Rituale rund um die Sauna mit genau dreimaligem Schwitzen, vorgegebener Zeitdauer oder exakt eingestellter Temperatur ist eher deutscher Regelgläubigkeit geschuldet und kümmert die meisten Finnen wenig.

Wir Deutschsprachige möchten eben die Sauna als eine kulturelle Errungenschaft feiern und nicht einfach mal eben saunaën. Vermutlich deshalb bilden wir auch das Verb saunieren, das so tut, als sei es wie flanieren oder massieren ein Wort des französisch inspirierten Lebensgenusses. Ein kleines Saunalein kommt also gar nicht in Frage: Man schwitzt entweder regelkonform oder gar nicht.

Knotsgek (bekloppt, übergeschnappt) – poeslief (übertrieben freundlich) – piekfijn – pikdonker (pik = pek = Pech, vergl. pechschwarz; hier: Stockdunkel ) – bloedserieus (todernst) – knalrood: allemaal adjectieven die door een voorgesteld substantief versterkt worden. De woordvorming zal Duitstaligen bekend voorkomen. Het is in het Duits niet anders.

Ik heb natuurlijk altijd als ik blogpostjes schrijf de Van Dale geopend (de Dikke en de tweetalige). Vandaag een leuke ontdekking gedaan…

In de Dikke Van Dale zocht ik het adjectief brandschoon. Ik ken de betekenis uiteraard en de uitleg geheel schoon; geheel nuchter, zonder enige alcohol of dope te hebben gebruikt verbaasde me niet. Toch even in de tweetalige Van Dale brandschoon checken: blitzsauber, makellos, eine reine Weste haben en het voorbeeld (dat evenals de Nederlandse versie van reine Weste in de Dikke bij het lemma brandschoon ontbreekt): een brandschoon verleden – eine makellose Vergangenheit.
Een double check: de Nederlands-Engelse Van Dale geeft voor brandschoon de vertaling: spotless, blameless, innocent, clean. Op de woordcombinatie brandschoon verleden wordt niet gewezen.
Zoek ik omgekeerd in de Duits-Nederlandse Van Dale, dan krijg ik bij reine Weste: niets op zijn kerfstok hebben, van onbesproken gedrag zijn; een makelloser Ruf is een vlekkeloze reputatie (weet u dat ook alweer).

Alles goed en wel (so weit, so gut) maar hoezo dat brandschone verleden enkel in de Nederlands-Duitse Van Dale?

Willy Brandt(schoon) 1961 (Foto: Marion S. Trikosko, PD U.S. News & World Report)

Is dit vragen naar de bekende weg? (nach einer bekannten Sache fragen)

Nederlanders hadden de gewoonte alles wat van 1940-1945 plaatsvond in goed en fout in te delen. Lang, heel lang, bekeken ze de oosterburen met wantrouwen want je wist maar nooit … (aangezien Herman Pleij dit niet vermeldt, is deze fase blijkbaar voorbij). Maar er was er een die brandschoon was: Willy Brandt, de regerende burgemeester van Berlijn-West, later bondskanselier, had de oorlogsjaren in Scandinavische ballingschap (Exil) doorgebracht: reine Weste dus! Ik hoor het mijn leraar geschiedenis nog zeggen: Brandt is brandschoon!

Bettina Noak wees me op dit artikel over een andere Willy Brandt die in de jaren 30 bij Eupen de grens over kwam en in 1934 in Brussel zijn papieren, zijn „identiteit“, afstond aan het Noorse verzet (Widerstand) om politieke vluchtelingen te helpen. De politicus Willy Brandt (geboren als Herbert Ernst Karl Frahm) overleefde mede dankzij de papieren van die andere Willy Brandt – die naar Dachau gedeporteerd werd… maar overleefde.

Korrespondentenbericht aus Finnland, Teil II.

Wer Finnen mit blauen Lippen sieht, hat dafür zwei mögliche Erklärungen, die von der Jahreszeit abhängen: Im Winter könnte es sich um Erfrierungen handeln (unwahrscheinlich: es gibt doch praktische Funktionskleidung für alle Temperaturen). Im Sommer ist die sichere Erklärung: Heidelbeeren. Oder Blaubeeren?

Schon im Deutschen scheiden sich die Geister an der Bezeichnung.* Auf Niederländisch spricht man von bosbessen. Wörtlich übersetzt wären das Waldbeeren – auf Deutsch eher eine Sammelbezeichnung für verschiedene rote Beerensorten wie Erdbeeren, Heidelbeeren, Brombeeren usw., zum Beispiel als Mischung im Joghurt. Selbstverständlich wachsen Heidelbeeren oft im Wald, da hat die niederländische Wortbildung völlig Recht. Die deutsche dagegen sieht die kleinen Sträucher etymologisch eher auf der Heide, also in einer offenen Landschaft.

Als wollte man Debatten um das natürliche Habitat dieser Frucht vermeiden, bietet der einsprachige Van Dale auch noch die Form blauwbes an (ohne weitere Information darüber, wo man das sagt oder wie verbreitet der Begriff ist), und um ganz sicherzugehen im deutsch-niederländischen Wörterbuch auch noch: blauwe bosbes. Egal ob Heide oder Wald: Bei der Farbe besteht Konsens zwischen Niederländisch und Deutsch.

Finnische Heidelbeersuppe, küchenfertig im Kühlregal. (Foto: PK.)

Die Finnen sehen das anders. Man isst hier mit Vorliebe Joghurt, Kuchen, Eis und trinkt sogar Kaffee mit mustikka-Geschmack. Nicht zu vergessen die Heidelbeersuppe, die es auch bei IKEA unter dem schwedischen Namen blåbärssoppa zu kaufen gibt. Der Name der Heidelbeere ist etymologisch mit dem Farbadjektiv musta für schwarz verwandt. Die Blaubeere ist in Finnland eine Schwarzbeere. Regional gibt es diese Bezeichnung auch im Deutschen. Allerdings besteht hier akute Verwechslungsgefahr, weil in vielen Regionen inzwischen der Unterschied zwischen mittleren Vordervokalen verloren gegangen ist. Schwarzbeeren sind längst nicht so bedrohlich wie Schwarzbären. In Finnland gibt es keine Schwarzbären, dafür aber Braunbären, die man in den deutschen Alpen nur als Problembären kennt. Mit Namen von Früchten haben die Tiere keine Probleme. Ein Braunbär isst im Sommer jeden Tag durchschnittlich 90kg Blaubeeren. Oder Heidelbeeren. Oder Schwarzbeeren. Oder Waldbeeren.

In een vorige blogpost ging het over Berlijners die bis in die Puppen feestvieren. Als u de link hebt aangeklikt weet u dat die Puppen oorspronkelijk de standbeelden in de Tiergarten zijn. Nederlanders gaan door tot in de kleine uurtjes. Waar die uitdrukking vandaan komt, lijkt me duidelijk.

Vraag een Surinamer of hij de avond tevoren flink gefeest heeft, goed mogelijk dat het antwoord luidt: tot bam! Ik zie de vraagtekens in uw ogen groeien. Bam? Bis Am Morgen!

Stadsgrens van Berlijn (Suriname) (Foto: JR)

Tijd om eens te wijzen op Berlijn, Oldenburg,  Wolfenbuttel… allemaal plaatsen (voormalige plantages en/of nederzettingen van Duitsers) in Suriname.

Tijd om eens te wijzen op de verdiensten van de Hernhutters (Moravische Broeders) in Suriname (in de Nederlandse spelling met een -r minder en een -t meer). Voordat de koloniale mogendheid (Nederland) op het idee kwam om ook maar iets aan onderwijs te doen waren de Hernhutters al op plantages en in het bos onderweg om de bevolking te alfabetiseren en de Heilige Schrift nader te brengen. Daarbij bedienden ze zich van het Sranantongo: ze namen de taal die gesproken werd tot uitgangstaal. De eerste taalleerboekjes hebben de Surinamers aan deze Duitsers te danken. Philipp Krämer wees me erop dat het “Negerhollands” (Cariools) voor het eerst door de Duitse Hernhutter Christian Georg Andreas Oldendorp werd beschreven (en min of meer tegelijkertijd door de Deen Jochum Melchior Magens). De Evangelische Broedergemeente is trouwens nog steeds een van de grootste kerkgenootschappen in Suriname.

Over Maria Sibylla Merian heb ik het al eens gehad. Het reisbericht van August Kappler (1815-1887), de stichter van de stad Albina is net in hertaling verschenen. De Surinaamse belevenissen van Johann Dieterich Horst (1807-1878) heeft Janny de Heer in een opmerkelijke roman verwerkt.

Paramaribo: blik op Surinamerivier met wrak van de Goslar (Foto: JR)

Nog een woord over de Goslar, het Duitse vrachtschip dat op 10 mei 1940 (in Europa valt Duitsland Nederland binnen) door de bemanning tot zinken moest worden gebracht om te voorkomen dat de Nederlanders het in handen zouden krijgen. Zo gezegd, zo gedaan (Befehl ist Befehl), alleen: het zonk niet; het ligt nog steeds op een zandbank in de Surinamerivier.

Nieuwsgierig geworden naar Duitsers in Suriname?

Carl Haarnack, auteur van Duitsers in Suriname, verdient voor zijn prachtige Buku-Bibliotheca Surinamica een heuse Surinaams-Duitse bosi (Bussi, Busserl).

Korrespondentenbericht aus Finnland*, Teil I.

Es ist schon zwei Monate her, da ist die französisch-belgische Exonymfalle ist wieder zugeschnappt. Opfer dieses Mal: Die größte finnische Tageszeitung Helsingin Sanomat (Helsinkier Nachrichten). Diese berichtete über Soldatenpatrouillen in Brüssel und „Anvers in Nordbelgien“. Quelle war eine Meldung der französischen Nachrichtenagentur AFP. Es gab ein paar empörte Antworten in der Kommentarspalte, und man hat die Zeile halbwegs repariert:

Pohjois-Belgiassa sijaitsevassa Antwerpenissä on suuri juutalaisvähemmistö.

In Antwerpen, das in Nord-Belgien liegt, gibt es eine große jüdische Minderheit.

Die seltsame Art, statt Flandern „Nord-Belgien“ zu schreiben, ist nichts Finnisches, sondern Spezialstil von AFP. Finnische Spezialgrammatik ist dagegen die Form Antwerpenissä. Das Suffix –ssä steht für in Antwerpen. Im Deutschen können wir in eingeschränktem Umfang auch Eigennamen deklinieren, wenn man zum Beispiel Antwerpens Hafen sagt. Auf Niederländisch funktioniert das bei Personennamen noch einigermaßen, man lässt es aber bei Toponymen eher bleiben und sagt de haven van Antwerpen, oder man greift zu einem Adjektiv: de Antwerpse haven.

Finnische Vokalharmonie als Schema. (Grafik: Mysid, PD.)

Das finnische Suffix lässt sich zusätzlich von seinem Nomen beeinflussen, denn es muss sich danach richten, welche Vokale in dem Wort vorkommen, an das es angefügt wird. Das ist beim finnischen Wortschatz sehr rigoros: y, ö und ä mischen sich nicht mit a, o und u. Eine lexikalische Einheit kann immer nur Vokale einer dieser beiden Gruppen beinhalten und zieht dann die Endung –ssä oder –ssa nach sich. Nur e und i sind neutral, sie können mit beiden Vokalgruppen kombiniert werden.

Wieso dann aber nicht Antwerpenissa statt Antwerpenissä? Tatsächlich findet man die beiden Formen bei einer Google-Suche etwa gleich oft. Fremde Toponyme halten die finnische Harmonieregel oft nicht ein, im oben verlinkten Artikel zum Beispiel der Landesname Syyria in der Form Syyriasta (aus Syrien zurück). Provisorisch hat man sich nach dem letzten Vokal im Wort gerichtet, um sich aus dem Widerspruch zu befreien. Möglicherweise ist auch bei Antwerpen genau dies passiert. Obwohl es eigentlich den Vokalregeln entspricht, bekommt es die Endung –ssä. Das anfängliche a wird ignoriert, übrig bleiben nur neutrale Vokale – und bei Wörtern, die ausschließlich neutrale Vokale enthalten, benutzt man die ä-Endungen. Man hat Antwerpen zusätzlich ein i geschenkt, das als neutraler Vokal vielen finnischen Lehnwörtern beigefügt wird, um sie leichter deklinierbar zu machen.

Dazu gehört beispielsweise der pääministeri, also der Premierminister. Endete der Minister auf –r, würden viele Suffixe damit kollidieren. Mit dem –i kann man sie besser verfugen. Morphologisch funktioniert dieses Wort übrigens genauso, wie wir es aus den germanischen Sprachen kennen: Pää bedeutet Kopf, aber eben auch Haupt oder haupt-. Wir könnten ebenso vom hoofdminister oder Hauptminister sprechen. Aber dass wir Deutsch- oder Niederländischsprecher die finnischen Kasus- und Vokalregeln auf Anhieb verstehen würden, das können wir uns aus dem Kopf schlagen (nl. uit ons hoofd zetten).

* Während eines Aufenthalts in Finnland in den kommenden beiden Wochen widme ich einige Beiträge meinen Beobachtungen zur finnischen Sprache, zum Teil natürlich mit Bezug zum Niederländischen und Deutschen.

Sneeuwwitje, Doornroosje, Kleinduimpje, Roodkapje en Mooiweertje… wat woordvorming betreft past Kortjakje in deze sprookjesreeks. De betreffende vrouw draagt altijd of meestal een kort jakje: zo wordt een eigenschap (zo wit/klein als…) + diminutiefuitgang tot een eigennaam gemaakt.

J. Vermeer: Kortjakje met de parelketting (bron: Yorck Project, PD-Art)

Ik heb Kortjakje op de basisschool leren kennen. We zongen daar het lied:

Altijd is Kortjakje ziek
Midden in de week maar zondags niet
Zondags gaat ze naar de kerk
Met een boek vol zilverwerk

Dat moest ook ons, katholieke kinderen, tot lering strekken. „Ook ons“, want ik heb op de een of andere manier toen al gevoeld dat dit rijm niet van katholieke oorsprong was. Het was bovendien een overbodige boodschap: tussen wakker worden en schoolbegin (09:00 uur) viel er weinig anders te beleven: ik kerkte (impliciete transpositie) dus dagelijks en had op mijn schoolrapport (Zeugnis) steevast een 0 (nul) voor kerkverzuim (null Mal versäumt zur H. Messe zu gehen). Het Tweede Vaticaans Concilie was nog net niet begonnen…

Lichtelijk geschokt (toch) was ik toen ik op deze site van het Meertens Instituut las dat de historische Kortjakje een zuipschuit (Säuferin) was en het met de zeden niet zo nauw (genau) nam, kortom: ze was een vrouw van besproken gedrag.
Deze laatste uitdrukking verzoende me weer met wat ik gelezen had. Gewoonlijk spreekt men slechts om iemands deugdzame levenswandel te benadrukken van een persoon van onbesproken (unbescholten) gedrag.

Beginnen wir mal mit einem Lob: Gut gemacht, ZDF! Das zweite Programm hat eine neue Krimiserie, The Team, gemeinsam mit dem flämischen und dem dänischen Rundfunk produziert und dabei zwei Dinge richtig gemacht: 1. Die Serie wurde vorab online in der Mediathek verfügbar gemacht, und zwar alle Folgen zugleich. Das ZDF hat offenbar entdeckt, wie Serien wirklich geschaut werden, Stichwort binge watching. 2. Man kann die Serie in Originalsprachen mit Untertiteln schauen. Damit es nicht zu euphorisch wird, nun doch ein Stück Kritik: Für die Ausstrahlung im normalen Fernsehprogramm wird alles wieder totsynchronisiert.

Die Originalversion ist dagegen sprachlich äußerst vielseitig: Ein Ermittlerteam aus Antwerpen, Berlin und Kopenhagen bearbeitet einen gemeinsamen Fall. Miteinander spricht das Team Englisch, innerhalb der nationalen Polizei jeweils die Landessprache. Die Dänen haben zudem einige Schwedinnen in ihren Reihen. Eine ganze Serie mit Material zum Vergleich germanischer Sprachen, sozusagen.

Jasmin Gerat spielt die deutsche Kommissarin Jaeckie Müller. (Foto: Michael Schilling, CC-BY-SA-3.0)

Das Problem dabei: Die Serie hat leider ein hartes Ungleichgewicht in der Schauspielerei. Möglicherweise hat es damit zu tun, dass man seine eigene Sprache anders wahrnimmt, jedenfalls wirken die deutschen Darsteller/innen extrem hölzern. Die Kommissarin aus Berlin spricht, alleine an ihrem Computer sitzend, mit dem Foto einer Frauenleiche und sagt: „Gibt es niemanden, der dich vermisst?“ Ein banales Stilmittel, vor allem aber sehr unrealistischer Sprachgebrauch. Sie könnte zum Beispiel sagen: „Gibt’s niemand, der dich vermisst?“ Eine Polizistin hat in der Regel eher keine Sprechausbildung. Es gibt keinen Grund für einen so scharf geschnittenen Standard mit Überartikulation und einem Kasus, den spontansprachlich niemand benutzt.

Veerle Baetens spielt die belgische Kommissarin Alicia Verbeek. (Foto: Michiel Hendryckx, CC-BY-SA-3.0)

Die belgischen Produktionspartner haben diesen Fehler nicht gemacht. Die Kommissarin aus Antwerpen sagt zu ihrem Assistenten: „Ge hebt da gezegd.“ Sie sagt jedenfalls nicht: „Jij hebt dat gezegd.“ Offenbar traut sich der flämische Rundfunk, die Darsteller ganz normales Realniederländisch in Richtung tussentaal sprechen zu lassen, während die deutschen Figuren sogar im Selbstgespräch jede Silbe sorgfältig formen.

Und wie sprechen die Dänen in der Serie? Böse Zungen würden behaupten: Dänisch ist sowieso immer unartikuliert. Um eine ernsthafte Antwort auf diese Frage sollten sich die Skandinavisten kümmern. Die haben seit der hervorragenden Serie Broen sowieso noch Forschungsbedarf, der sich auch bei The Team wieder ergibt: Wie realistisch ist eigentlich die Darstellung der reibungslosen dänisch-schwedischen Semikommunikation in der Fiktion?

Muziek (Google)

Janneke Diepeveen is niet meer aan ons instituut verbonden. Zij is met de muziek mee! Dit wordt eigenlijk gezegd van mensen die zich aan verplichtingen onttrekken; in dit speciale geval is deze opmerking dus volkomen misplaatst (fehl am Platz), evenals zij is pleite overigens. Ik zou mijn ongenoegen over haar vertrek op een sympathiekere manier kunnen uitdrukken: zij mist! Maar dat is weer geen goed Nederlands, als u begrijpt wat ik bedoel.

Er zijn ook mensen die voor de muziek uit lopen (voreilig handeln, etwas überstürzen). Zo zijn mijn collega’s niet. Zij gaan niet over één nacht ijs (nichts überstürzen), zij plannen een excursie naar België lang van tevoren (im Voraus) en bereiden de reis samen met de studenten in een projectcollege voor. Dat is een werkwijze waar muziek in zit, die vielversprechend is.

Rechtsboven ziet u muzieknoten. Hebt u ook zo’n hekel aan die buurman die veel noten op zijn zang heeft? (große Töne spucken)
De Freie Universität Berlin behoort tot de Duitse hogescholen die zich excellent mogen noemen en zij maakt met de titel Eliteuniversität natuurlijk ook goede sier. Met andere woorden: ze heeft veel noten op haar zang – te veel?

Krijtjes (Onderwijsgek, CC-BY-SA-3.0)

Wij staan namelijk vaak college te geven voor een ouwerwets bord (Tafel) met een krijtje in de hand. Voor een powerpointpresentatie moeten we beamer, laptop, verlengsnoer, stekkerdoos en luidsprekerboxjes zelf meezeulen (mitschleppen). Hangt er in de collegezaal wel een beamer onder het plafond (Decke), moet de docent op een tafel klimmen om hem aan te zetten: een afstandsbediening is er niet.
Het zou onze alma mater goed staan een toontje lager te zingen (kleinere Brötchen backen), denk ik wel eens.