Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Tante Betje maakt een dt-fout

In mijn vorige blogpost stond de zin: „Dit las ik op wikipedia en wist meteen dat de tekst door een zuiderbuur geschreven was.“ Een oplettende lezer is dat niet ontgaan. Laat ik meteen toegeven dat deze zin onbedoeld „fout“ uit mijn pen (nou ja) vloeide.
U herinnert zich misschien de blogpost Drie tantes. Daarin ging het o.a. over tante Betje.

Tante Betje (PD-old-100)

Tantebetje: zo noemen we een zinsconstructie waarbij twee hoofdzinnen aan elkaar gekoppeld zijn met en, want of maar en in de tweede hoofdzin ten onrechte inversie wordt toegepast of gesuggereerd, lezen we bij Onze Taal. In bovengenoemd voorbeeld gaat het om een ten onrechte gesuggereerde inversie (type 3). De zin „Dit las ik op wikipedia en wist ik meteen …“ is fout. Als ik na het wikipediacitaat had geschreven: „Wist meteen dat de tekst…„, dan had ik een anakoloet gemaakt – misschien niet mooi maar geen tantebetje (Onze Taal geeft trouwens een andere schrijfwijze dan de Dikke).

Betje was de tante van de taalpurist Charivarius (1870-1946) en zij schreef aan haar neefje zo’n beetje als ik in bovenstaand voorbeeld. Mea culpa! Het kan verkeren (± Glück und Unglück wandern auf einem Steg).

Een dt-fout wordt ook door moedertaalsprekers vaak gemaakt maar leidt in de regel niet tot misverstanden. Een -d, een -t of een -dt op het einde van een woord wordt als -t uitgesproken. Maar toch!

Mijn enthousiaste mededeling: „Roemer heeft de Hooftprijs“ was duidelijk te kort door de bocht voor mijn collega literatuurwetenschap (die het nieuws nog niet had vernomen). Verbaasde, vragende ogen: „Emile Roemer? En waarmee?“

De Surinaams-Nederlandse schrijfster Astrid Roemer krijgt de P.C. Hooftprijs, een van de belangrijkste literatuurprijzen in het Nederlandse taalgebied.
Wat leren we hieruit? Zonder Pieter Corneliszoon wordt de Hooftprijs een hoofdprijs… wat de P.C. Hooftprijs natuurlijk ook is!

Van Astrid Roemers prachtige romantrilogie Gewaagd leven (1996), Lijken op liefde (1997) en Was getekend (1999) is het tweede deel door Christiane Kuby in het Duits vertaald. Könnte Liebe sein is via ZVAB voor een habbekrats (Spottpreis) te krijgen.
Sla toe!

Przewalskipferde im Zisterzienserkloster

Vor Weihnachten kommt man ins Grübeln: Was schenke ich der Schwiegermutter? Welche Kleidergröße hat meine Frau? Wie heuchle ich glaubhaft Freude über die jährliche Krawatte von Tante Angelika? In den Niederlanden und Flandern ist diese Grübelei an Weihnachten längst vorüber, denn die Geschenke gab’s ja schon Anfang Dezember. Zum Glück, denn das wahre Grübeln geht dann erst richtig los. Kurz vor Weihnachten läuft im Fernsehen nämlich Het Groot Dictee der Nederlandse taal. Morgen Abend ist es wieder soweit.

Man sieht bei näherem Hinsehen, dass es het Groot Dictee und nicht het grote dictee heißt. Wegfall der e-Flexion und Großbuchstaben zeigen ganz deutlich: Wir haben es mit einer Institution zu tun. Mit großem Pomp inszenieren das flämische und das niederländische Fernsehen gemeinsam im Parlamentssaal der Eerste Kamer in Den Haag einen Wettstreit der Rechtschreibung. Per Vorrunde werden Kandidatinnen und Kandidaten ausgewählt, und es

Dries van Agt im Jahr 2011. (Foto: Mark Rutte, CC-BY-SA-2.0)

gewinnt, wer die wenigsten Fehler macht. Gleichzeitig schreibt eine Horde Prominenter das Diktat mit und zittert vor dem Urteil der Öffentlichkeit und der Jury unter dem Vorsitz des niederländischen Ex-Ministerpräsidenten Dries van Agt. Damit ein allzu fremder Akzent im Niederländischen keine Nachteile mit sich bringt, wird der Text von einem Duo vorgelesen. Für das nördliche Niederländisch steht Fernsehveteran Philip Freriks, für das südliche stand bis zum letzten Jahr Martine Tanghe, deren Ablösung für die kommende Ausgabe einige Spekulationen und Proteste auslöste. Wer dicteetor sein darf, ist ein Politikum.

Nun kann man sich fragen, wozu das alles gut sein soll. Die niederländische Orthographie ist doch an sich relativ schlüssig und nah an der Aussprache. Als 1990 das erste große Diktat geschrieben wurde, damals noch ohne Flandern, hatten fünf Jahre zuvor schon die Franzosen mit ihrem Dico d’Or (‚Goldenes Wörterbuch‘) begonnen. Die französische Orthographie, man muss es leider so hart sagen, ist nichts anderes als ein historisches Unglück, das heute niemand mehr auszuräumen wagt. Damit einen Wettbewerb zu veranstalten, liegt auf der Hand. Wie macht man darauf nun eine Herausforderung auf Niederländisch?
Das Prinzip ist simpel. Zwar verfassen in jedem Jahr anerkannte Figuren der niederländischsprachigen Literatur den jeweils diktierten Text. Aber die poetische Schöpfungskraft als solche ist eher zweitrangig, solange darin ein Maximum an niederfrequenten Lexemen und überdrehten Wortschöpfungen vorkommen. Man reiht also am besten so viele fremdartige Lehnwörter aneinander wie möglich.

Przewalskipferd. (Ala z, CC-BY-SA-3.0)

Der Vorspann zur Sendung vom Dezember 2014 nennt zum Beispiel ein paar Highlights aus den vorherigen Jahren: tseetseevlieg (entlehnt aus dem Tswana), przewalskipaard (Polnisch) oder cisterciënzerklooster (nach dem lateinischen Namen des französischen Ortes Cîteaux). Andere Blüten im Text von 2014 waren etwa kasuaris (aus dem Malaiischen), zeugmata (griechischer Plural der Stilfigur Zeugma) oder das französische Weingebiet Médoc.

Besonders die letzten beiden Schlagwörter zeigen recht deutlich, worum es eigentlich geht. Die Rechtschreibung ist zwar das vordergründige Messinstrument, und bisweilen gibt es natürlich auch ur-niederländische Zweifelsfälle: Wohin mit dem Trema, wann braucht man einen Bindestrich und dergleichen mehr. Satzzeichen werden übrigens immer mit diktiert, man braucht also keine Kommaregeln zu kennen. Was man vor allem braucht, ist ein möglichst breiter Wortschatz – und zwar am besten ein bildungsbürgerlicher. Man muss nicht unbedingt besonders gut mit Rechtschreibregeln umgehen können, um die Schreibweise eines einzelnen Fremdworts auswendig zu beherrschen. Kreatives Sprachgefühl ist auch nicht gefragt, schließlich ist der Text vorgegeben. Man sollte nur besonders viele seltene Wörter kennen und wissen, wie sie im Einzelfall geschrieben werden.

Zisterzienserabtei Sint Bernardus in Bornem, Belgien. (Quesste, CC-BY-SA 3.0)

Ähnlich wie bei Quizsendungen und anderen TV-Formaten, bei denen es vermeintlich oder tatsächlich um Wissen geht, kann man sich zuhause am Wohnzimmertisch selbst versichern: Ich gehöre zu den Gebildeten. Wer etwas falsch macht, schämt sich – und zwar vor sich selbst oder im schlimmsten Fall vor dem gesamten Fernsehpublikum zweier Nationen. Alles in allem eine dick aufgetragene Inszenierung, auf schweren Sesseln und untermalt mit Musik von Bach, mit einer glasklaren Essenz: Wer die Sprachnorm besitzt, hat die Macht in der Hand. Zwischen Richtig und Falsch liegt eine messerscharfe Trennung, und auf welcher Seite man steht, sagt einem das Groene Boekje.

Ob man so eine Fernsehsendung braucht? Inzwischen gibt es auch eine papiamentische Variante nach demselben Prinzip: Bei der Ausgabe im Februar 2015 war das Hauptthema ebenfalls ein exotisches Lehnwort, in dem man sich gut verheddern kann, nämlich chikungunya. Diktate auf Sranan wurden auch schon veranstaltet, im vergangenen Jahr gab es dabei allerdings Konflikte um unklare orthographische Regeln. Frankreich, das Land der fest verriegelten Türen der Eliten, hat sein Fernsehdiktat bereits vor zehn Jahren aufgegeben. Es ist zwar weder zeitgemäß noch unverzichtbar und richtet mit seinem aristokratisch-strengen Sprachbild vielleicht mehr Schaden an als es nützt, aber das Publikum in Flandern und den Niederlanden scheint es weiterhin unterhaltsam zu finden – ganz im Gegensatz zu den Kollegen in der Linguistik.

Hoe jenever de wereld veroverde

In het college „Sprachliche Variation und sprachlicher Wandel“ is „Woorden op reis“ een van de thema’s. De studenten schrijven voor u een gastblogpost over Nederlandse woorden die het gemaakt hebben in de wereld. Vandaag deel 2, door onze gastauteur Lore De Smet.

Het Nederlands heeft meer invloed op andere talen dan je denkt. Waar ter wereld je ook een café of restaurant binnenstapt, de kans is groot dat je gin-tonic op de kaart aantreft. Bij de meeste Belgen of Nederlanders zal er niet meteen een belletje rinkelen, maar de naam is wel degelijk door het Nederlands beïnvloed.

Onze flora met linksboven de jeneverbes (CC-BY-2.0)

In de etymologiebank vinden we dat Nederlandstaligen het woord geneivre in 1253 uit het Oudfrans ontleenden. Het woord had toen nog de betekenis van jeneverbes of jeneverstruik. De Nederlandse variant jenever werd vooral in de zin van sterke drank gebruikt. Het was een brandwijn met kruiden en jeneverbessen. In 1706, kort nadat de Engelse soldaten terugkeerden uit de Lage Landen, deed het woord zijn intrede in het lexicon. De Engelse ontlening geneva werd het gebruikelijk begrip voor de sterk alcoholische drank, die de Engelsen hadden leren kennen in de Nederlanden tijdens de oorlog tegen Frankrijk. Ze namen het brouwsel, en blijkbaar ook het recept, maar al te graag mee naar het thuisfront en zo werden de eerste kiemen voor de latere gin gelegd. Geleidelijk werd geneva verkort tot gin en zo kunnen we drie eeuwen later Nederlandse roots in cafés over de hele wereld terugvinden.

Maar er is meer, want het begrip jenever werd niet alleen door de Engelsen naar Groot-Brittannië overgebracht. Nederland was ook exporteur naar het oosten en zo is het begrip via de Oost-Indische Compagnie ook in Nederlands-Indië bekend geraakt. Zo kent het Indonesisch ook het woord jénéwer. In het hedendaagse Duits zijn er meerdere varianten in omloop. Vaak gebruiken mensen der Wacholderbranntwein of Schnaps, maar ook het woord der Genever bestaat nog. We kunnen dus concluderen dat het woord jenever wel een succes-ontlening is. Het Nederlands heeft meer invloed op andere talen dan we denken en daar mogen we gerust trots op zijn.

Meer weten? Van der Sijs, Nicoline: Geleend en uitgeleend. Nederlandse woorden in andere talen & andersom. Amsterdam: Uitgeverij Contact 1998.
Woorden op reis deel 1

Reien en leien

Boogbrug over Brugse rei (ArtMechanic, CC-BY-SA-3.0-migrated)

De Brugse reien zijn kanaaltjes in het centrum van Brugge die genoemd zijn naar de Reie, de rivier die vroeger doorheen de stad stroomde. Vanwege de vele reitjes met boogbruggen wordt Brugge ook wel het Venetië van het Noorden genoemd.

Dit las ik op wikipedia en wist meteen dat de tekst door een zuiderbuur geschreven was. De rivier de Reie stroomde vroeger „doorheen de stad“. Een noorderbuur had geschreven: … stroomde vroeger door de stad.
Afgezien daarvan zou de noorderbuur Giethoorn als het Venetië van het noorden noemen. En er zijn nog wel meer steden die aanspraak op deze naam maken. Tot mijn grote verrassing vond ik op deze site Recife als het Venetië van Brazilië!

Cogels-Osylei 50 (IDD5000, CC-BY-SA-3.0)

Het woord lei verbind ik in de eerste plaats met Antwerpen. Rondom het centrum van ‚t stad ligt een halve cirkel van leien, van brede straten: de Frankrijklei, de Italiëlei, de Britselei, de Amerikalei; en toch moeten deze straten vroeger waterwegen geweest zijn: een lei is een sloot, nevenvorm van lede, verwant met leiden – lees ik op de etymologiebank.
De Dikke doet er nog een schepje bovenop (noch etwas draufsatteln) en noemt het woord lei (sloot, watering) niet algemeen, wat in dit geval zoveel betekent als: bij de zuiderburen! – en dat doet-ie overigens ook bij het lemma rei.
Enfin, in Antwerpen zijn er hoe dan ook (wie auch immer) talloze leien.

Rest me nog te wijzen op het rijke verleden van beide steden, zowel op economisch als op cultureel gebied. Hollanders ploeterden (sich abrackern) nog in de modder toen hier al het grote geld verdiend werd en het culturele leven bloeide.

Wat? U bent nog nooit in Vlaanderen geweest? Eigen schuld, dikke bult! (± selber Schuld!)

Apartheid: een Afrikaans leenwoord, muzikaal toegelicht

In het college „Sprachliche Variation und sprachlicher Wandel“ is „Woorden op reis“ een van de thema’s. De studenten schrijven voor u een gastblogpost over Nederlandse woorden die het gemaakt hebben in de wereld. Vandaag deel 1, door onze gastauteur Maarten De Beul.

In 2005 scoorden de Nederlandse rappers Lange Frans en Baas B een top 10-hit met Het land van. In dat lied beschrijven ze hun haat-liefdeverhouding met Nederland, “het land waar apartheid internationaal het meest bekende woord is uit de Nederlandse taal”. Over die laatste zin hadden beide heren misschien beter eerst wat taalkundige research gedaan. Het woord apartheid komt weliswaar in heel wat talen (van het Engels tot het Russisch) voor in het originele schriftbeeld, toch hebben al die talen het niet aan het Nederlands, maar aan de dochtertaal het Afrikaans ontleend.

Ingang van het Apartheid Museum in Johannesburg (CC-BY-SA-3.0)

Het substantief apartheid werd in het Nederlands afgeleid van het adjectief apart en betekende oorspronkelijk “het heel bijzondere, het buitenissig mooie” (WNT 1931), later geëvolueerd naar “het verschillend zijn” (van der Sijs 2006; zie etymologiebank). In het Afrikaans verschoof de betekenis echter al vanaf de jaren 1920 naar “rassensegregatie”, een onderscheiding op basis van ras of afkomst (Philippa e.a. 2009). Die rassenscheiding beleefde zijn hoogtepunt in 1948, toen de apartheidswetten de bevolking van Zuid-Afrika en Namibië opdeelden in drie etnische groepen (blank, zwart en gekleurd) met de blanke dominantie als hoofddoel. Tot de categorie ‘gekleurd’ behoorden onder meer mensen uit Azië, voornamelijk uit India, en nakomelingen uit blank-zwarte verbintenissen, die in vergelijking met de zwarte bevolking nog tamelijke privileges genoten.

Het apartheidssysteem haalde de wereldpers ook vanwege de interne corruptie, de strijd van Nelson Mandela en ANC en de internationale economische boycot van Zuid-Afrika. Dat dit Afrikaanse woord vandaag nog in zoveel andere talen voortleeft, is vanuit een taalkundig opzicht heel interessant, maar daarnaast ook zeer tragisch. Het is zelfs zo drastisch ingeburgerd, dat het woord in het Nederlands een betekenisverschuiving in pejoratieve zin heeft doorgemaakt. De negatieve connotatie in apartheid is vandaag zo sterk, dat ze de oorspronkelijke, neutrale betekenis heeft verdrongen (Philippa e.a. 2009).

Toch beweert Van der Sijs (2006) dat de hedendaagse taalgebruikers stilaan beginnen terug te grijpen op de originele betekenis. Er is immers helemaal niets mis met apart zijn, zo bewijst ook X4, de Afrikaanse spin-off van K3. In tegenstelling tot het nieuw samengestelde Vlaams-Nederlandse trio, was er bij hen wel plaats voor zangeressen met een kleurtje. “Zou het niet beter zijn als wij voortaan verdraagzaam zijn?”

Literatuur:
Philippa, M. e.a. (2009). Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Van der Sijs, N. (2006). Klein Uitleenwoordenboek. Utrecht: SDU.

Wegwerfwörter

Wie bekommt man im Internet auf einfache Weise Feedback? Ein Rezept dafür: die Leserinnen und Leser über etwas abstimmen lassen. Gerne über Sprache, denn dazu hat jede/r eine Meinung. Wir diskutieren leidenschaftlich über das Wort des Jahres oder das woord van het jaar, wählen Jugendwörter oder Unwörter und durften nun wieder ein Wort der niederländischen Sprache „abwählen“.

Mit der Aktion weg met dat woord! sammelt das Instituut voor Nederlandse Lexicologie Vorschläge für Wörter, die man aus der niederländischen Sprache verbannen sollte, weil es überflüssig ist. Nun kann man aus sprachwissenschaftlicher Sicht die Frage einwerfen: Was soll eigentlich ein „überflüssiges“ Wort sein? Und wie kommt ausgerechnet das Institut für Lexikologie auf die absurde Idee, zum Abschaffen von Wörtern aufzurufen? Mit Sprachwissenschaft halten sich solche Aktionen selten auf. Für die Teilnehmer dürfte dahinter meistens eine Art sprachpflegerische Motivation stecken: Hier bekommen wir die Chance, das sprachliche Unkraut zu rupfen und die Sprache endlich wieder glänzend und schön zu machen.

Seltsamerweise beklagt sich die sprachpflegerische Klientel gerne über den Verlust von Vielfalt im Ausdruck und Stil in der „modernen Welt“ oder bei „der Jugend“ – findet aber nichts dabei, trotzdem unliebsame Wörter auszulöschen.

Schauen wir uns die Vorschläge etwas genauer an. Man könnte erwarten, dass darunter Ausdrücke sind, die inzwischen obsolet geworden sind, weil sie in der aktuellen Lebensrealität nicht mehr vorkommen. Gute Kandidaten wären telex oder mattenklopper / tapijtenklopper, die beide noch im Van Dale stehen. Andere würden sich vielleicht von Begriffen verabschieden, die wegen ihrer Konnotationen nicht mehr zeitgemäß oder irgendwie beleidigend sind, so wie gegenseitige Beschimpfungen als moffen oder Käsköpfe, oder etwa der neger. (Gerade dient das Wort in der neu erschienenen und wirklich großartigen uitleenwoordenbank als unschuldige Formulierung zur Erläuterung von Pidgins und Kreolsprachen. Dabei liegen die Argumente für einen Verzicht längst auf dem Tisch, beim taaltelefoon ebenso wie beim Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis).

Mattenklopper. (Nadesh, CC-BY-SA 3.0)

Nun – das alles sind für die Aktion weg met dat woord! keine Kriterien. Auf der Liste stehen nur Vorschläge von relativ neuen Begriffen der Gegenwartssprache, die als lästig oder einfach falsch erachtet werden, etwa participatiesamenleving, selfie oder zeg maar. Wie ein natürlich entstandenes Wort „ärgerlich“ oder „sinnlos“ sein kann, auch das bleibt dabei offen. Die Motivationen für die Vorschläge sind von Fall zu Fall sehr unterschiedlich, dabei ist die Ablehnung von Anglizismen ein wichtiger Faktor. Ob zum Beispiel statt selfie ein niederländischer Neologismus zelfje genauso abgelehnt würde? Es geht jedenfalls nicht um ein Gebrauchsurteil, sondern um ein Geschmacksurteil. Ob man über Geschmack abstimmen kann oder sollte, wäre wieder eine andere Diskussion.

Besonders auffällig ist, dass in diesem Jahr gleich zwei Begriffe genannt werden, die eine Art von Verdopplung aufweisen, nämlich dagdagelijks (schon in den vergangenen beiden Jahren dabei) und mensenmens. Reduplikation und ähnliche Konstruktionen sind im Niederländischen und auch im Deutschen relativ selten. Das dürfte dazu führen, dass vielen diese Begriffe „überflüssig“ vorkommen. Dass aber zum Beispiel ein Kompositum gebildet wird, indem ein Substantiv quasi durch sich selbst determiniert wird, wie beim mensenmens, ist gar nicht so sinnlos: Dieser Mensch bestimmt sich über seinen Kontakt zu anderen Menschen, ist also gerne in guter Gesellschaft. Forschung zu solchen „Selbstkomposita“ gibt es etwa im Deutschen schon lange. Experimente haben gezeigt, dass die meisten Sprecherinnen und Sprecher auch bei solchen Wortbildungen eine neue Bedeutung erkennen, die dem einzelnen Substantiv etwas hinzufügt. Eine Frauenfrau könnte eine weibliche Person sein, die mit Frauen besser zurecht kommt als mit Männern – quasi die erwachsene Variante von einem meisje-meisje. Ein baasbaas wäre vielleicht ein Vorgesetzter, der sich besonders autoritär verhält.

Der Einwand auf der INL-Aktionsseite zum mensenmens lautet: Wie is dat nou niet? Introvertierte oder schüchterne Menschen scheinen dem Einsender dieses Vorschlags selten zu begegnen. Niet elke mens is een mensenmens. Ein englisches Pendant hat dieses Wort auch, nämlich people person. Dass mit mensenmens ein Anglizismus vermieden wird und es dennoch unerwünscht ist, gehört wieder zu den Absurditäten der Aktion.

Der Begriff dagdagelijks kennt eine Entsprechung im Deutschen, von dem es abgeleitet ist, nämlich das weithin akzeptierte tagtäglich. Lapidar heißt es zu dem Vorschlag: Er bestaat gewoon een woord voor: dagelijks. Weit gefehlt! Dagdagelijks oder tagtäglich ist etwas völlig Anderes als dagelijks oder elke dag, und auch etwas Anderes als täglich und jeden Tag. Was dagelijks stattfindet, kennt einfach nur eine chronologische Regelmäßigkeit. Was dagdagelijks stattfindet, ist nicht nur regelmäßig, sondern darüber hinaus auch routiniert, eingeübt, vielleicht auch langweilig. Van Dale erklärt es darum unter anderem mit allergewoonst. Ein verzichtbares Wort? Jedenfalls kein Synonym von täglich und dagelijks.

Ob man diesen Begriff mit seiner doch besonderen Bedeutung tatsächlich aus dem niederländischen Wortschatz streichen sollte (wie auch immer das funktionieren soll), darüber konnte man bis zum heutigen Montag auf der Website des INL mitentscheiden. So wird das Internet immer mehr zu einem Instrument der participatiesamenleving.

Dam

Met de wal zijn we aangekomen bij de begrenzing van water. De dam hoort daarbij – en dat is voor Duitstaligen geen moeilijk woord: een m’tje (emmetje) verschil (Damm). Een paar woorden verschil in de uitdrukking: als één schaap over de dam is, volgen er meer (ein Schaf folgt dem andern). Een dam opwerpen tegen iets is in het Duits: einen Damm gegen etwas errichten, einer Sache Einhalt gebieten.

Een dam is echter ook de toegang tot een weiland. Daarmee samen hangt de uitdrukking het hek is van de dam (es/alles geht drunter und drüber).

Afgeleid is het woord van het Griekse ταφος (graf), oorspronkelijk een ‘door uit­ge­gra­ven grond op­ge­wor­pen dijk’, lees ik in de Dikke.

Rotterdam, Volendam, Warmerdam, Schiedam, Werkendam, Heiligendamm (grapje), Edam, Damme (B), Monnickendam, Leerdam, Zaandam, Oostknollendam, Maasdam, Dubbeldam, Madurodam, Amsterdam…
Wat wil je? Een land aan en veroverd op het water!

Paleis op de Dam, Madurodam (Riki1979, PD)

Niet te vergeten: het Paleis op de Dam. Dat was oorspronkelijk een stadhuis, door trotse, rijke burgers in de 17e eeuw gebouwd aan het centrale Amsterdamse plein, de Dam. Als u de foto goed bekijkt of inzoomt, ziet u dat er geen centrale ingang (een vorst waardig) is. Als ik goed tel, zijn er 7 egale ingangen op de begane grond. Het balkon op de eerste verdieping is er pas later door Lodewijk Napoleon (konijn van Olland en broer van) aan toegevoegd. Dat was onze eerste koning en die wilde zich laten huldigen en zijn volk toezwaaien.

Eine Dame bekommen is een dam halen. Maar dan zijn we bij het bordspel (Brettspiel). Dammen is Dame spielen.

Knikkebollen en knipperbollen

Wat is het substantief, wat het werkwoord?

Laten we met de bol beginnen. Als geometrische vorm is de bol in het Duits een Kugel (driedimensionaal). Desondanks kent het Duits slechts een Blinklicht, ook als het eigenlijk om een Blinkkugel gaat. De Nederlander onderscheidt fijntjes tussen knipperlichten en knipperbollen. Daar staat tegenover dat iemand die met de ogen tegen de zon in knippert, in het Duits kan blinzeln, zwinkern en in Noord-Duitsland zelfs plinkern – maar niet blinken dus! Blinken doen die Duitse snelheidsduivels annex bumperklevers (Drängler) op Nederlandse snelwegen en Belgische autostrades – en dat vinden we niet aardig. Zit er een leuk meisje, een leuke jongen in de metro, blinzelt en zwinkert de Duitser alweer; de Nederlander knipoogt. Hier hebben dus weer een mooi voorbeeld van impliciete transpositie. Elkaar knipoogjes geven is sich anblinzeln/anzwinkern of sich zublinzeln/zuzwinkern.
Je knippert met de ogen als het zonlicht te scherp is, als er een vuiltje in je ogen zit of ook als je moe begint worden.

Maar we hadden het over de bol. Hiermee kunnen we ook speels een hoofd aanduiden: hij heeft het hoog in zijn bol (hoch hinauswollen), een knappe bol (intelligenter Junge), het is hem in zijn bol geslagen (er ist nicht ganz richtig im Oberstübchen). Met je hoofd (je bol) kun je neeschudden en jaknikken. Een jaknikker is een Jasager of Abnicker.

Jaknikker bij zonsondergang (Hrald, CC-BY-3.0)

Gaat het echter om die jaknikkers waarmee in het land van de ondergaande zon delfstoffen uit de bodem worden gehaald, dan spreken we in het Duits van Erdölpumpenböcke (Van Dale) of Tiefpumpen. Hoorde ik daar iemand Murmeln zeggen? 

Mooie associatie: Murmeln (knikkers) zijn glazen Kugeln die tegen elkaar botsen of knikkeren. En de knikker heeft weer met de bol gemeen dat hij als synoniem voor het hoofd gebruikt kan worden. Denk aan die man met die mooie kale knikker.

Waar waren we gebleven?
Als je moe bent, begin je met je ogen te knipperen en je hoofd, je bol dus, knikt af en toe weg. Dan zit je lekker te knikkebollen! (immer wieder einnicken)


Al schrijvende vroeg ik me af waar het woord knickerbocker (uitspraak: nikkerbokker) eigenlijk vandaan komt. Ik citeer de Dikke Van Dale:

genoemd naar Diedrich Knickerbocker, het pseudoniem waaronder de schrijver-journalist Washington Irving (1783-1859) ‘A History of New York from the Beginning of the World to the End of the Dutch Dynasty’ (1809) publiceerde, en waarin hij de draak stak met de vroegste Nederlandse kolonisten in Amerika, die in zijn boek werden afgebeeld met een kniebroek.

Met iemand de draak steken betekent sich über jemanden lustig machen.
Foei Diedrich! Een pak voor je bocker!

Kraan, kraan en kraan

Enkele dagen geleden zweefden er boven de FU tientallen kranen. Goed zo, zou je kunnen denken: het dak van onze bibliotheek lekt nog steeds. Maar deze kranen hadden niets met de (ongetwijfeld noodzakelijke) reparatie te maken. Het waren geen metalen kranen maar kranen met veren en snavels. De regio rondom Berlijn is elk jaar een belangrijke rustplaats voor kraanvogels op hun weg van het noorden naar Spanje en Afrika.

Kraan. (Enslin, CC-BY-SA-3.0)

De kraanvogel heet(te) in het Nederlands ook gewoon kraan en gaf zijn naam door aan verschillende instrumenten die een vergelijkbare vorm hadden – niet alleen de hijskraan maar ook de waterkraan: allemaal dingen met een slanke vorm en een lange nek. Als de kraan in je badkamer lekt, heb je voor de reparatie misschien een loodgieter (Du. Klempner) nodig, maar zeker geen kraan. Tegenwoordig hebben we vaker met een kraan in de badkamer te maken dan met trekvogels, en juist daarom heeft men in het Nederlands de -vogel aan de kraan toegevoegd.

Kraan. (M. Szczepanek, CC-BY-SA-3.0)

De analogie tussen deze majestueuze vogel en een aantal nogal profane voorwerpen is blijkbaar het eerst in het Nederlands onstaan en later overgenomen in andere talen, onder meer het Pools en ook, door leenbetekenis, het Frans. Het Duits doet een beetje mee, maar niet zonder de betekenisverschillen te markeren. Een kraan is een kraan is een kraan – dat geldt alleen voor het Nederlands. Een kraanvogel is een Kranich, een hijskraan is een (Bau)Kran en een waterkraan is een Wasserhahn. In het westen van het Duitse taalgebied kennen ze zelfs een Wasserkran – zeker niet toevallig vooral langs de Nederlandse grens, maar ook verder naar het zuiden). Het maakt misschien niet uit of we nu een kraanvogel of een haan kiezen om de vorm van een wateruitlaat aan te duiden, maar de Nederlandse metafoor lijkt dan toch iets eleganter.

Kranich en kraan(vogel) hebben kennelijk dezelfde Indo-Europese wortel.

Kraan. (S. Schmidt, CC-BY-SA-3.0)

De kranen lieten het duidelijk horen toen ze over onze universiteit vlogen: het zijn gewoon ”schreeuwvogels”. Om dit te herkennen hoef je geen kraan te zijn. Een kraan is – in tegenstelling tot een kraan, een kraan of een kraan – een bijzonder knap of behendig mens. Blijkbaar heeft er een etymologische uitwisseling plaats gevonden. Het Frans heeft de betekenis van kraan overgenomen om het hijstoestel net als de trekvogels grue te noemen. Omgekeerd heeft het Nederlands de crâne (Nl. schedel) uit het Frans ontleend om iemand met buitengewone vaardigheden te beschrijven.

Vader en zoon Kraan waren trouwens architekten en ontwierpen allebei bijzonder graag kerken. Niet gek: om een kerk te bouwen heb je uiteraard een K/kraan nodig.

Kameel en panda

Mooi meegenomen, dat artikeltje over rode panda die de benen nam. Een ontsnapte panda zorgde even voor verstoord treinverkeer. De noorderburen* hadden de situatie echter weer snel onder controle.

Hoe anders loopt dat in België, mijn surrealistisch vaderland. In juli kwam er een tweet van de NMBS, de Belgische spoorwegmaatschappij.

: Chameaux le long des voies Trafic perturbé Retards possibles: 10’ (Kamelen langs het spoor. Verkeer verstoord. Mogelijke vertraging: 10′)

Belgische kameel wil naar huis (Eadweard Muybridge, PD Old)

De tweets van de NMBS (in het Frans SNCB) gaan in twee versies de deur uit: in het Nederlands en in het Frans. Alle volgers van de NMBS wisten dus dat er kamelen gesignaleerd waren. Het was op dat moment erg heet in Europa. Maar kamelen zijn voorlopig geen inheemse dieren in België. Vrij snel kwam er een rechtzetting:

‘t Is warm voor iedereen! Blijkbaar was de kameel die we eerder meldden een dode kat. “Chat mort <> Chameau “ *neemteenslokjewater

Er was dus helemaal geen kameel geweest! Het ging om een dode kat (insert fonetische tekens voor sjamor) en niet om een kameel (sjamo). Het verschil tussen een kameel en een dode kat is dan misschien maximaal qua ongeveer alles, maar qua uitspraak is het verschil in het Frans minimaal. De woorden zijn homofoon, tenminste als je de postvocalische -r niet (duidelijk) uitspreekt. Misschien onstond het misverstand dus door het mondeling doorgeven van de informatie. Het is onduidelijk of er ook een communautair tintje aan het misverstand zit, dat wil zeggen of het misverstand ontstond in een gemengd Nederlands/Frans gesprek. In Le Soir werd geopperd dat het een fout door een autocorrectie op een smartphone was.

Maar niemand stelde er zich vragen bij: kameel langs het spoor? Die info verspreiden we even! Surrealistisch landje… René Magritte läßt grüßen! En de katten van #BrusselsLockdown ook.

O ja, denk eraan: de kameel (2 bulten), de dromedaris (1 bult): das Kamel, das Dromedar – zusammen 3 Höcker


* De noorderburen, dat zijn de Nederlanders, vanuit een Belgisch standpunt.