Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

Wegwerfwörter

Wie bekommt man im Internet auf einfache Weise Feedback? Ein Rezept dafür: die Leserinnen und Leser über etwas abstimmen lassen. Gerne über Sprache, denn dazu hat jede/r eine Meinung. Wir diskutieren leidenschaftlich über das Wort des Jahres oder das woord van het jaar, wählen Jugendwörter oder Unwörter und durften nun wieder ein Wort der niederländischen Sprache „abwählen“.

Mit der Aktion weg met dat woord! sammelt das Instituut voor Nederlandse Lexicologie Vorschläge für Wörter, die man aus der niederländischen Sprache verbannen sollte, weil es überflüssig ist. Nun kann man aus sprachwissenschaftlicher Sicht die Frage einwerfen: Was soll eigentlich ein „überflüssiges“ Wort sein? Und wie kommt ausgerechnet das Institut für Lexikologie auf die absurde Idee, zum Abschaffen von Wörtern aufzurufen? Mit Sprachwissenschaft halten sich solche Aktionen selten auf. Für die Teilnehmer dürfte dahinter meistens eine Art sprachpflegerische Motivation stecken: Hier bekommen wir die Chance, das sprachliche Unkraut zu rupfen und die Sprache endlich wieder glänzend und schön zu machen.

Seltsamerweise beklagt sich die sprachpflegerische Klientel gerne über den Verlust von Vielfalt im Ausdruck und Stil in der „modernen Welt“ oder bei „der Jugend“ – findet aber nichts dabei, trotzdem unliebsame Wörter auszulöschen.

Schauen wir uns die Vorschläge etwas genauer an. Man könnte erwarten, dass darunter Ausdrücke sind, die inzwischen obsolet geworden sind, weil sie in der aktuellen Lebensrealität nicht mehr vorkommen. Gute Kandidaten wären telex oder mattenklopper / tapijtenklopper, die beide noch im Van Dale stehen. Andere würden sich vielleicht von Begriffen verabschieden, die wegen ihrer Konnotationen nicht mehr zeitgemäß oder irgendwie beleidigend sind, so wie gegenseitige Beschimpfungen als moffen oder Käsköpfe, oder etwa der neger. (Gerade dient das Wort in der neu erschienenen und wirklich großartigen uitleenwoordenbank als unschuldige Formulierung zur Erläuterung von Pidgins und Kreolsprachen. Dabei liegen die Argumente für einen Verzicht längst auf dem Tisch, beim taaltelefoon ebenso wie beim Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis).

Mattenklopper. (Nadesh, CC-BY-SA 3.0)

Nun – das alles sind für die Aktion weg met dat woord! keine Kriterien. Auf der Liste stehen nur Vorschläge von relativ neuen Begriffen der Gegenwartssprache, die als lästig oder einfach falsch erachtet werden, etwa participatiesamenleving, selfie oder zeg maar. Wie ein natürlich entstandenes Wort „ärgerlich“ oder „sinnlos“ sein kann, auch das bleibt dabei offen. Die Motivationen für die Vorschläge sind von Fall zu Fall sehr unterschiedlich, dabei ist die Ablehnung von Anglizismen ein wichtiger Faktor. Ob zum Beispiel statt selfie ein niederländischer Neologismus zelfje genauso abgelehnt würde? Es geht jedenfalls nicht um ein Gebrauchsurteil, sondern um ein Geschmacksurteil. Ob man über Geschmack abstimmen kann oder sollte, wäre wieder eine andere Diskussion.

Besonders auffällig ist, dass in diesem Jahr gleich zwei Begriffe genannt werden, die eine Art von Verdopplung aufweisen, nämlich dagdagelijks (schon in den vergangenen beiden Jahren dabei) und mensenmens. Reduplikation und ähnliche Konstruktionen sind im Niederländischen und auch im Deutschen relativ selten. Das dürfte dazu führen, dass vielen diese Begriffe „überflüssig“ vorkommen. Dass aber zum Beispiel ein Kompositum gebildet wird, indem ein Substantiv quasi durch sich selbst determiniert wird, wie beim mensenmens, ist gar nicht so sinnlos: Dieser Mensch bestimmt sich über seinen Kontakt zu anderen Menschen, ist also gerne in guter Gesellschaft. Forschung zu solchen „Selbstkomposita“ gibt es etwa im Deutschen schon lange. Experimente haben gezeigt, dass die meisten Sprecherinnen und Sprecher auch bei solchen Wortbildungen eine neue Bedeutung erkennen, die dem einzelnen Substantiv etwas hinzufügt. Eine Frauenfrau könnte eine weibliche Person sein, die mit Frauen besser zurecht kommt als mit Männern – quasi die erwachsene Variante von einem meisje-meisje. Ein baasbaas wäre vielleicht ein Vorgesetzter, der sich besonders autoritär verhält.

Der Einwand auf der INL-Aktionsseite zum mensenmens lautet: Wie is dat nou niet? Introvertierte oder schüchterne Menschen scheinen dem Einsender dieses Vorschlags selten zu begegnen. Niet elke mens is een mensenmens. Ein englisches Pendant hat dieses Wort auch, nämlich people person. Dass mit mensenmens ein Anglizismus vermieden wird und es dennoch unerwünscht ist, gehört wieder zu den Absurditäten der Aktion.

Der Begriff dagdagelijks kennt eine Entsprechung im Deutschen, von dem es abgeleitet ist, nämlich das weithin akzeptierte tagtäglich. Lapidar heißt es zu dem Vorschlag: Er bestaat gewoon een woord voor: dagelijks. Weit gefehlt! Dagdagelijks oder tagtäglich ist etwas völlig Anderes als dagelijks oder elke dag, und auch etwas Anderes als täglich und jeden Tag. Was dagelijks stattfindet, kennt einfach nur eine chronologische Regelmäßigkeit. Was dagdagelijks stattfindet, ist nicht nur regelmäßig, sondern darüber hinaus auch routiniert, eingeübt, vielleicht auch langweilig. Van Dale erklärt es darum unter anderem mit allergewoonst. Ein verzichtbares Wort? Jedenfalls kein Synonym von täglich und dagelijks.

Ob man diesen Begriff mit seiner doch besonderen Bedeutung tatsächlich aus dem niederländischen Wortschatz streichen sollte (wie auch immer das funktionieren soll), darüber konnte man bis zum heutigen Montag auf der Website des INL mitentscheiden. So wird das Internet immer mehr zu einem Instrument der participatiesamenleving.

Dam

Met de wal zijn we aangekomen bij de begrenzing van water. De dam hoort daarbij – en dat is voor Duitstaligen geen moeilijk woord: een m’tje (emmetje) verschil (Damm). Een paar woorden verschil in de uitdrukking: als één schaap over de dam is, volgen er meer (ein Schaf folgt dem andern). Een dam opwerpen tegen iets is in het Duits: einen Damm gegen etwas errichten, einer Sache Einhalt gebieten.

Een dam is echter ook de toegang tot een weiland. Daarmee samen hangt de uitdrukking het hek is van de dam (es/alles geht drunter und drüber).

Afgeleid is het woord van het Griekse ταφος (graf), oorspronkelijk een ‘door uit­ge­gra­ven grond op­ge­wor­pen dijk’, lees ik in de Dikke.

Rotterdam, Volendam, Warmerdam, Schiedam, Werkendam, Heiligendamm (grapje), Edam, Damme (B), Monnickendam, Leerdam, Zaandam, Oostknollendam, Maasdam, Dubbeldam, Madurodam, Amsterdam…
Wat wil je? Een land aan en veroverd op het water!

Paleis op de Dam, Madurodam (Riki1979, PD)

Niet te vergeten: het Paleis op de Dam. Dat was oorspronkelijk een stadhuis, door trotse, rijke burgers in de 17e eeuw gebouwd aan het centrale Amsterdamse plein, de Dam. Als u de foto goed bekijkt of inzoomt, ziet u dat er geen centrale ingang (een vorst waardig) is. Als ik goed tel, zijn er 7 egale ingangen op de begane grond. Het balkon op de eerste verdieping is er pas later door Lodewijk Napoleon (konijn van Olland en broer van) aan toegevoegd. Dat was onze eerste koning en die wilde zich laten huldigen en zijn volk toezwaaien.

Eine Dame bekommen is een dam halen. Maar dan zijn we bij het bordspel (Brettspiel). Dammen is Dame spielen.

Leestekens en zegtekens

(heied, PD ineligible)

Rechts ziet u een bladwijzer met veel leestekens (D. Ein Lesezeichen mit vielen Satzzeichen). De functie van leestekens is duidelijk: ze helpen om juist te lezen. Een leesteken is een D. Satzzeichen, niet een D. Lesezeichen (dat is een bladwijzer).

De meeste mensen zullen zeggen dat er geen nieuwe leestekens meer bijkomen, maar Marc van Oostendorp merkte onlangs toch misschien niet het ontstaan, dan wel de emancipatie van een nieuw leesteken ?! op.

Ik stel voor om eens stil te staan bij de zegtekens. Daarmee bedoel ik leestekens die uitgesproken worden, en die een eigen functie hebben. Die functie sluit weliswaar aan bij hun functie in geschreven taalgebruik, maar heeft toch ook heel eigen functies (gekregen). Ik illustreer dit met Twitter, dat toch wel als spreektalig medium kan worden gezien.

Er is een klassieker onder de zegtekens, de haakjes (uitgesproken: tussen haakjes, en dus niet „in“), volgens Van Dale: „in ‚t voorbijgaan gezegd“, vaak ook om iets te zeggen dat niet onmiddellijk aansluit bij het thema, of als retorische figuur (zogezegd in het voorbijgaan het allerbelangrijkste zeggen).

Tussen haakjes: verbazend veel vindplaatsen van „tussen haakjes“ op Twitter blijken niet te doelen op haakjes maar op aanhalingstekens.

De of air quotes, luchtaanhalingstekens als het ware, zijn geen zegtekens maar bewegingstekens. Met aanhalingstekens kan je een nuance aanbrengen in de betekenis van het woord dat je gebruikt. Als dat niet volstaat, en je het woord liever ongezegd laat, is er nog een andere oplossing, het beletselteken. Het zegteken voor wie verlegen is, en dat de spreker in staat stelt om een (taboe-)woord niet te zeggen, is in gesproken taal puntje puntje puntje. Als leesteken geeft het beletselteken aan dat er een deel van de tekst werd weggelaten. Als zegteken geeft het aan dat de spreker bepaalde woorden niet wil uitspreken, daarvoor als het ware te verlegen is.

En dan is er nog slash, de Nieuwkomer onder de zegtekens. Uit het Engels, uiteraard, hoewel de Oxford Dictionary het niet onder leestekens opneemt. Hoe heet zo’n slash eigenlijk in het Nederlands? De spreker geeft ermee aan dat hij/zij niet wil kiezen tussen twee synoniemen, of vaker, tussen twee manieren om iets te zeggen.

Punt uit!

Knikkebollen en knipperbollen

Wat is het substantief, wat het werkwoord?

Laten we met de bol beginnen. Als geometrische vorm is de bol in het Duits een Kugel (driedimensionaal). Desondanks kent het Duits slechts een Blinklicht, ook als het eigenlijk om een Blinkkugel gaat. De Nederlander onderscheidt fijntjes tussen knipperlichten en knipperbollen. Daar staat tegenover dat iemand die met de ogen tegen de zon in knippert, in het Duits kan blinzeln, zwinkern en in Noord-Duitsland zelfs plinkern – maar niet blinken dus! Blinken doen die Duitse snelheidsduivels annex bumperklevers (Drängler) op Nederlandse snelwegen en Belgische autostrades – en dat vinden we niet aardig. Zit er een leuk meisje, een leuke jongen in de metro, blinzelt en zwinkert de Duitser alweer; de Nederlander knipoogt. Hier hebben dus weer een mooi voorbeeld van impliciete transpositie. Elkaar knipoogjes geven is sich anblinzeln/anzwinkern of sich zublinzeln/zuzwinkern.
Je knippert met de ogen als het zonlicht te scherp is, als er een vuiltje in je ogen zit of ook als je moe begint worden.

Maar we hadden het over de bol. Hiermee kunnen we ook speels een hoofd aanduiden: hij heeft het hoog in zijn bol (hoch hinauswollen), een knappe bol (intelligenter Junge), het is hem in zijn bol geslagen (er ist nicht ganz richtig im Oberstübchen). Met je hoofd (je bol) kun je neeschudden en jaknikken. Een jaknikker is een Jasager of Abnicker.

Jaknikker bij zonsondergang (Hrald, CC-BY-3.0)

Gaat het echter om die jaknikkers waarmee in het land van de ondergaande zon delfstoffen uit de bodem worden gehaald, dan spreken we in het Duits van Erdölpumpenböcke (Van Dale) of Tiefpumpen. Hoorde ik daar iemand Murmeln zeggen? 

Mooie associatie: Murmeln (knikkers) zijn glazen Kugeln die tegen elkaar botsen of knikkeren. En de knikker heeft weer met de bol gemeen dat hij als synoniem voor het hoofd gebruikt kan worden. Denk aan die man met die mooie kale knikker.

Waar waren we gebleven?
Als je moe bent, begin je met je ogen te knipperen en je hoofd, je bol dus, knikt af en toe weg. Dan zit je lekker te knikkebollen! (immer wieder einnicken)


Al schrijvende vroeg ik me af waar het woord knickerbocker (uitspraak: nikkerbokker) eigenlijk vandaan komt. Ik citeer de Dikke Van Dale:

genoemd naar Diedrich Knickerbocker, het pseudoniem waaronder de schrijver-journalist Washington Irving (1783-1859) ‘A History of New York from the Beginning of the World to the End of the Dutch Dynasty’ (1809) publiceerde, en waarin hij de draak stak met de vroegste Nederlandse kolonisten in Amerika, die in zijn boek werden afgebeeld met een kniebroek.

Met iemand de draak steken betekent sich über jemanden lustig machen.
Foei Diedrich! Een pak voor je bocker!

Kraan, kraan en kraan

Enkele dagen geleden zweefden er boven de FU tientallen kranen. Goed zo, zou je kunnen denken: het dak van onze bibliotheek lekt nog steeds. Maar deze kranen hadden niets met de (ongetwijfeld noodzakelijke) reparatie te maken. Het waren geen metalen kranen maar kranen met veren en snavels. De regio rondom Berlijn is elk jaar een belangrijke rustplaats voor kraanvogels op hun weg van het noorden naar Spanje en Afrika.

Kraan. (Enslin, CC-BY-SA-3.0)

De kraanvogel heet(te) in het Nederlands ook gewoon kraan en gaf zijn naam door aan verschillende instrumenten die een vergelijkbare vorm hadden – niet alleen de hijskraan maar ook de waterkraan: allemaal dingen met een slanke vorm en een lange nek. Als de kraan in je badkamer lekt, heb je voor de reparatie misschien een loodgieter (Du. Klempner) nodig, maar zeker geen kraan. Tegenwoordig hebben we vaker met een kraan in de badkamer te maken dan met trekvogels, en juist daarom heeft men in het Nederlands de -vogel aan de kraan toegevoegd.

Kraan. (M. Szczepanek, CC-BY-SA-3.0)

De analogie tussen deze majestueuze vogel en een aantal nogal profane voorwerpen is blijkbaar het eerst in het Nederlands onstaan en later overgenomen in andere talen, onder meer het Pools en ook, door leenbetekenis, het Frans. Het Duits doet een beetje mee, maar niet zonder de betekenisverschillen te markeren. Een kraan is een kraan is een kraan – dat geldt alleen voor het Nederlands. Een kraanvogel is een Kranich, een hijskraan is een (Bau)Kran en een waterkraan is een Wasserhahn. In het westen van het Duitse taalgebied kennen ze zelfs een Wasserkran – zeker niet toevallig vooral langs de Nederlandse grens, maar ook verder naar het zuiden). Het maakt misschien niet uit of we nu een kraanvogel of een haan kiezen om de vorm van een wateruitlaat aan te duiden, maar de Nederlandse metafoor lijkt dan toch iets eleganter.

Kranich en kraan(vogel) hebben kennelijk dezelfde Indo-Europese wortel.

Kraan. (S. Schmidt, CC-BY-SA-3.0)

De kranen lieten het duidelijk horen toen ze over onze universiteit vlogen: het zijn gewoon ”schreeuwvogels”. Om dit te herkennen hoef je geen kraan te zijn. Een kraan is – in tegenstelling tot een kraan, een kraan of een kraan – een bijzonder knap of behendig mens. Blijkbaar heeft er een etymologische uitwisseling plaats gevonden. Het Frans heeft de betekenis van kraan overgenomen om het hijstoestel net als de trekvogels grue te noemen. Omgekeerd heeft het Nederlands de crâne (Nl. schedel) uit het Frans ontleend om iemand met buitengewone vaardigheden te beschrijven.

Vader en zoon Kraan waren trouwens architekten en ontwierpen allebei bijzonder graag kerken. Niet gek: om een kerk te bouwen heb je uiteraard een K/kraan nodig.

De grote rivieren

Nee, niet meteen Mississippi of Amazone roepen! Het gaat hier o.a. om de Rijndelta.
De Rijn ontspringt ergens in Zwitserland, stroomt in Duitsland langs de Lorelei (Heinrich Heine), langs steden als Bonn (die sympathieke kleine hoofdstad van de historische Bondsrepubliek), Keulen, Düsseldorf en Emmerik.

De Rijn komt bij Lobith ons land binnen.

CC-BY-SA-3.0

Zo heb ik en zo hebben ook talloze Antillianen en Surinamers het op de basisschool ingepeperd (eingeschärft) gekregen.

In Nederland aangekomen, vertakt de rivier en heet bijna nergens meer Rijn, maar Lek, Waal, Nederrijn of Oude Rijn (Utrecht). Een zijarm is de IJssel – die stroomt noordwaarts naar de Zuiderzee die tegenwoordig het IJsselmeer heet. De Franse Meuse komt via België naar Nederland en heeft haar naam gegeven aan Neerlands zuidelijkste stad: Maastricht (Mosae Trajectum: doorwaadbare plaats in de Maas). In Noord-Limburg slaat de Maas linksaf en stroomt parallel aan Waal en Lek richting Noordzee (die gek genoeg daar ten westen van Nederland ligt).
Door al die rivieren en waterwegen wordt het land quasi doormidden gesneden.

Boven de grote rivieren zijn alle Nederlanders calvinist

Met deze uitspraak heeft Cees Nooteboom (niet te verwarren met Coos Neetebeem – dat is een pseudoniem van Drs. P) de Dikke gehaald. Beneden de grote rivieren wonen de katholieken (behalve in Zeeland dan) en die spreken meestal een dialect (de zachte -g) en vinden dat „daar boven in Holland“ die stijve Hollanders wonen. Zijzelf noemen zich bourgondiërs (großzügige Lebensgenießer) en leiden een vrolijk leven in Nederland.

Een vergelijkbare uitdrukking (met dezelfde associaties) is boven of beneden de Moerdijk. Bij het plaatsje van dezelfde naam (ten zuiden van Dordrecht, ten noorden van Breda) ligt over het Hollands Diep de Moerdijkbrug die het stijve calvinistische Holland met het levenslustige, katholieke zuiden van Nederland, van het Nederlandse taalgebied, verbindt.

Wilt u meer weten over Nederland en het water? Erop of eronder: een mooi boek!

Kameel en panda

Mooi meegenomen, dat artikeltje over rode panda die de benen nam. Een ontsnapte panda zorgde even voor verstoord treinverkeer. De noorderburen* hadden de situatie echter weer snel onder controle.

Hoe anders loopt dat in België, mijn surrealistisch vaderland. In juli kwam er een tweet van de NMBS, de Belgische spoorwegmaatschappij.

: Chameaux le long des voies Trafic perturbé Retards possibles: 10’ (Kamelen langs het spoor. Verkeer verstoord. Mogelijke vertraging: 10′)

Belgische kameel wil naar huis (Eadweard Muybridge, PD Old)

De tweets van de NMBS (in het Frans SNCB) gaan in twee versies de deur uit: in het Nederlands en in het Frans. Alle volgers van de NMBS wisten dus dat er kamelen gesignaleerd waren. Het was op dat moment erg heet in Europa. Maar kamelen zijn voorlopig geen inheemse dieren in België. Vrij snel kwam er een rechtzetting:

‘t Is warm voor iedereen! Blijkbaar was de kameel die we eerder meldden een dode kat. “Chat mort <> Chameau “ *neemteenslokjewater

Er was dus helemaal geen kameel geweest! Het ging om een dode kat (insert fonetische tekens voor sjamor) en niet om een kameel (sjamo). Het verschil tussen een kameel en een dode kat is dan misschien maximaal qua ongeveer alles, maar qua uitspraak is het verschil in het Frans minimaal. De woorden zijn homofoon, tenminste als je de postvocalische -r niet (duidelijk) uitspreekt. Misschien onstond het misverstand dus door het mondeling doorgeven van de informatie. Het is onduidelijk of er ook een communautair tintje aan het misverstand zit, dat wil zeggen of het misverstand ontstond in een gemengd Nederlands/Frans gesprek. In Le Soir werd geopperd dat het een fout door een autocorrectie op een smartphone was.

Maar niemand stelde er zich vragen bij: kameel langs het spoor? Die info verspreiden we even! Surrealistisch landje… René Magritte läßt grüßen! En de katten van #BrusselsLockdown ook.

O ja, denk eraan: de kameel (2 bulten), de dromedaris (1 bult): das Kamel, das Dromedar – zusammen 3 Höcker


* De noorderburen, dat zijn de Nederlanders, vanuit een Belgisch standpunt.

… en de Oost

Ziet u de hoofdletter? De Oost is voormalig Nederlands Oost-In­dië (Indonesië); onder de West verstaan we de voormalige gebiedsdelen overzee in het Caraïbisch gebied: Suriname en de Antillen (Aruba, Curaçao, St. Maarten en Caraïbisch Nederland). Daarover hebben we al een en ander geschreven. Over de Oost ook zo nu en dan, maar minder.
Pas op: verwisselt u de Oost niet met het oosten (der Osten)!

Indonesië 1949 (Clockwork Orange, CC-BY-SA-2.5)

Collega Jaap Grave is momenteel gastdocent aan de Universitas Indonesia in Jakarta. In de Nederlandse tijd heette deze hoofdstad van Insulinde Batavia. De benaming Insulinde voor Nederlands Oost-In­dië hebben we aan Multatuli te danken – en wie de Max Havelaar gelezen heeft, weet dat het in de Nederlandse tijd allesbehalve een pretje (Zuckerlecken) was daar in de Oost, voor de oorspronkelijke bevolking dan.
Maar ik wilde hier op de berichten van Jaap wijzen: in Ons Erfdeel schrijft hij over zijn ervaringen.

Wat nog?
Onlangs doken weer eens foto’s op van de zogenaamde „politionele acties“ (Polizeieinsatz), een eufemisme voor wat zich daadwerkelijk in de Oost na 1945 afspeelde: een oorlog tegen de Indonesische bevrijdingsbeweging, oorlogsmisdaden (Kriegsverbrechen) incluis. Nederland moest door de internationale gemeenschap (Verenigde Naties) gedwongen worden de onafhankelijkheid van Indonesië te erkennen.

In Berlijnse bioscopen draaide onlangs The look of silence van Joshua Oppenheimer. Eerder maakte hij The act of killing: allebei films over de slachtpartij (Blutbad) na de kudeta (coup d’état) van Soeharto in 1965.

******************

Ziet u rechts van het midden de Molukken? Daar moet ik misschien ook nog eens een blogpost aan wijden. Of aan de Japanse bezetting (vanaf 1941), de jappenkampen, de troostmeisjes… en Nieuw Guinea (helemaal rechts op de kaart).

Indonesië, dat zich in 1945 onafhankelijk verklaarde en dat op 27 december 1949 definitief werd – en overigens meteen afscheid nam van de Nederlandse taal, de lingua franca is het Bahasa Indonesia – was onlangs eregast op de Frankfurter Buchmesse, maar dat weet u… toch?

******************

Nog een PS’je.
Herinnert u zich dat doof het Nederlandse woord voor taub is?
Welnu, iemand die Oost-Indisch doof is, doet alsof hij niets hoort.

Prinzengemahle

Hoe vaak denken we over prinsen-gemaal na? Bijna nooit, maar nu het in het laatste stukje van Johanna Ridderbeekx gebeurd is, zien we een interessant effect:

Het meervoud van prins-gemaal is prinsen-gemaal. Prins staat in het meervoud, terwijl gemaal in het enkelvoud blijft staan. Een beetje als bij de secretarissen-generaal of de procureurs-generaal (maar generaal is in dit geval een bijvoeglijk naamwoord, het is dus min of meer inlichtend dat de procureur het meervoud moet krijgen).

In het Duits is het juist andersom. Er is één Prinzgemahl, en er zijn twee of drie Prinzgemahle: enkelvoud bij Prinz, meervoud bij Gemahl-e.

Geen echte prinsen of prinsen-gemaal, maar voor elkaar zeker wel. (flamenc, CC-BY-SA-3.0)

Waarom heet het in het Duits dus niet Prinzengemahl? Morfologisch gezien kan dat wel. Maar we zouden een –en– binnen het woord hier vooral als bindmorfeem waarnemen en minder als teken voor meervoud. Een Prinzengemahl is dus een man die met een prins getrouwd is. In Duitsland onbreekt zowel de prins als de wet voor deze woordvorm. We hebben op dit moment niet eens een echte Präsidentengattin, want onze President is met een andere vrouw getrouwd dan met wie hij samenleeft. (Zwitserland heeft dit jaar een vrouwelijke president met een president-gemaal, Luxemburg sinds enkele maanden een Premierministergatte. Een prins wie gemalt heeft alleen Zweden.) Als Duitsland nog een monarchie was en onze koning met een man zou willen trouwen, zou het ook niet echt lukken. Een Prinzen-eingetragener-Lebenspartner, dat is qua wet toegestaan, maar qua morfologie dan toch weer erg onhandig.

In Nederland en België bestaat dit probleem niet. Koning trouwt met man: ook een prins-gemaal. Je zou het niet eens aan de morfologie kunnen zien. Aan het gezicht van Beatrix op het trouwfeest zou je het misschien wel gezien hebben. Maar een koning Willem-Alexander en een prins-gemaal Máximus – moet kunnen, toch?

Van de prins geen kwaad

Onze Taal verwijst bij de uitdrukking van de prins geen kwaad weten naar een niet nader genoemde stadhouder van onbesproken gedrag (unbescholten). En er waren vijf prinsen van Oranje stadhouder in de Republiek. Dat ga ik dus niet uitpluizen (ausforschen).
Als iemand van de prins geen kwaad weet, is hij doodonschuldig of in hoge mate argeloos (± unschuldig wie ein neugeborenes Lamm) leert Van Dale, of – en dat is waarschijnlijker – hij doet alsof.
Hoe en wanneer deze uitdrukking de huidige betekenis aangenomen heeft, is niet bekend.

Hei Barbara! (Spaarnestad Photo, SFA001003877)

Ik denk bij deze zegswijs in de eerste plaats aan de Duitse prinsen-gemaal (prins-gemaal is een titre de courtoisie voor de echtgenoot van een „regerende“ koningin) die het Koninkrijk der Nederlanden heeft gekend. Van 1898-1948 was Wilhelmina koningin. Ze werd opgevolgd door Juliana en deze op haar beurt in 1980 door Beatrix. De prinsen-gemaal aan hun zijde waren Hendrik van Mecklenburg-Schwerin (buitenechtelijke kinderen) en Bernhard (NSDAP) van Lippe Biesterfeld (Lockheed).

Beatrix huwde onder grote protesten van het volk (rookbommen en zo: PROVO) in 1966 (oweia, een Duitser! dacht men toen nog) Claus van Amsberg – maar van deze prins geen kwaad.

Dat waren geen van allen sprookjesprinsen dus, en witte paarden: ho maar! (Fehlanzeige) Maar wees eerlijk: hoeveel kikkers of kikvorsen (Frösche) hebt u al vergeefs (vergeblich) gekust?

Ik ken echter iemand, een voormalige studente, die lang geleden in de Nederlandse bibliotheek van de FU een boek over kikkers (meer speciaal over de etymologie van kikker-kikvors-vorst-fürst-frosch) zocht en uitgerekend daar (etymologisch een beetje in de war) in onze student-assistent (Nederland – kikkerland) een heuse kikvorst vermoedde… Ze kuste, et voilà: de prins van Aauwerk.
Daar kwamen twee pronte (knackig, keck) kikvorstjes van.
En ze leefden nog lang en gelukkig!                                                                     Kwaak.