Nederlands

Beobachtungen zur niederländischen Sprache

De vloed

Heilige Elisabeth nog aan toe!
Dit is een verkapte vloek – vergelijk: verdomd nog aan toe! (verdammt noch mal)

Geen idee of er ooit een einde komt aan deze waterserie; soms komt-ie me mijn neus uit! (hängt mir zum Halse heraus)
De heilige Elisabeth viert haar naamdag op 19 november en tot drie keer toe werd het waterland, het kikkerland (nasses/nasskaltes Ländchen), Nederland dus, overspoeld.

Elisabeth van Hongarije (Vincent de Groot, CC-BY-2.5)

De eerste Sint-Elisabethsvloed was op of rond 19 november 1404. De overstromingen vonden vooral plaats in Vlaanderen en Zeeland. De Belgische kust kreeg daardoor zijn definitieve vorm. De Sint-Elisabethsvloed van 1421 was een watersnoodramp in de graafschappen Zeeland en Holland. De derde Sint-Elisabethsvloed trof van 18 op 19 november 1424 vooral alweer Zuidwest-Nederland.

En dan hadden we nog verschillende overstromingen die naar Allerheiligen (1 november) vernoemd werden. De laatste Allerheiligenvloed hadden we in 2006. Bekijk onder aan deze webpagina eens de talloze jaren waarin NL door het water geteisterd (heimgesucht) werd!

De laatste écht rampzalige (katastrophale) overstroming kunnen we niet aan Liesbeth of andere heiligen toeschrijven. Die vond plaats in de nacht van zaterdag 31 januari (Beatrix werd 15 jaar) op zondag 1 februari 1953 en betrof alweer het zuidwesten van Nederland. Deze overstroming is de geschiedenis ingegaan als de watersnoodramp.

Misschien nog wat woordenschat voor het geval dat u deze pagina aanklikt. Eb en vloed noemen we het getij (die Gezeiten). Het springtij is Springflut. Het gevolg van deze ramp waren de Deltawerken. De zeearmen, met uitzondering van de Westerschelde (Antwerpen), moesten afgesloten worden: handen uit de mouwen, werk aan de winkel! Daar kom ik nog wel eens op terug.

Kortom, het was door de eeuwen heen een kwestie van erop of eronder (alles oder nichts).

En dat is ook de titel van een mooi BOEK (voor 12-jarigen en ouder) van Anne Pek, prachtig geïllustreerd door Irene Goede, dat ik van harte aanbeveel: sinterklaas en de kerstman komen eraan!

Week van het Nederlands

Week van het Nederlands

Ga naar de website

De vorige week was de Week van het Nederlands. We hebben daar in het buitenland niet zoveel van gemerkt, het was toch vooral een Vlaams-Nederlands feestje, georganiseerd door de Taalunie. Ik wil het nu helemaal niet hebben over zin en onzin van zo’n week van het Nederlands, maar in het kielzog van deze week vol met activiteiten rondom het Nederlands (wat op zich natuurlijk al mooi is) zijn er een paar projecten gepresenteerd, waar ik u graag op wil wijzen.

Allereerst is er natuurlijk het nieuwe ‚Groene Boekje‘, de officiële spellinggids van het Nederlands, uitgegeven door Van Dale. En de digitale versie van dit boekje, woordenlijst.org, is in een nieuw jasje gestoken. Ook de concurrenten hebben trouwens niet stilgezeten: Kort voor het verschijnen van het ‚Groene Boekje‘ was er al de launch van spellingsite.nu, een initiatief van het Genootschap Onze Taal en uitgeverij Prisma. Het zal wel geen toeval zijn.

Van Dale had op 5 oktober al met veel tamtam een nieuwe druk van zijn prestige-object, het Groot woordenboek van de Nederlandse taal (of ook de Dikke Van Dale zoals ze dat woordenboek tegenwoordig ook zelf noemen), gepresenteerd. Tijdens het IVN-colloquium was Marc van Oostendorp in zijn lezing al van mening dat dit wel de laatste druk zal zijn. Op de inhoud ervan en vooral op de nog steeds chronologische presentatie van de betekenissen is meteen al kritiek geweest. Ariane van Santen schreef op Neder-L een bespreking onder de titel Oude betekenissen in nieuwe Van Dale.

Maar er is meer. Mooie initiatieven, vooral uit Vlaanderen.

Om te beginnen is er NedBox, een nieuwe website van de KU Leuven om Nederlands te leren. Met behulp van tv-fragmenten en krantenartikels krijgen leerders tal van leuke oefeningen aangeboden om hun beheersing van het Nederlands te verbeteren. Een prachtig initiatief ook voor (vooral beginnende) studenten in het buitenland. NedBox.be is voor alle leerders van het Nederlands zeker een aanrader. Ga maar eens kijken.

Zoals u weet, besteden we in onze blog graag en vaak aandacht aan talige variatie binnen het Nederlands. En over dit onderwerp is er sinds vorige week een nieuwe website van de Universiteit Gent. Dialectloket hebben ze hun site gedoopt en u zult er veel informatie vinden over dialecten, sociolecten, etnolecten, over nationale varianten en over taalvariatie in het algemeen. Inhoudelijk lijkt de site in sommige opzichten een beetje op de Dutch++-site, het project over variatie in het Nederlands, waar wij bij betrokken zijn geweest. Maar terwijl Dutch++ heel erg gericht is op het (vooral universitaire) onderwijs en focust op de nationale variëteiten van het Nederlands, bevat Dialectloket meer materiaal over dialecten en ook naslagwerken, zoals bijvoorbeeld een ‚Woordenbank van de Nederlandse Dialecten‘ met directe toegang tot diverse dialectwoordenboeken, tot het WNT, de Etymologiebank en meer. En u vindt er geluidsmateriaal, taalkaarten en filmpjes over taalvariatie. Mooi.

Naast Dialectloket is er nog een nieuwe site met veel materiaal over regionale variatie binnen het Nederlandse taalgebied. De Stichting Nederlandse Dialecten bestaat 25 jaar en heeft daarom vorige week een nieuwe website geopend met o.a. veel publicaties over dialecten die direct kunnen worden gedownload.

Zo was het uiteindelijk toch een leuke week van het Nederlands met een paar mooie aanwinsten, ook voor neerlandici en belangstellenden in het buitenland.

Provinzielle Staaten

Ein einfach gestrickter Durchschnittsfranzose teilt die Welt in drei Zonen ein: Paris, Provinz, Ausland. Die „Provinz“, das ist nicht nur ein geographischer Begriff für „ganz Frankreich außer Paris“, sondern damit verbindet man ein ganzes Bündel an Vorurteilen. Die Menschen dort, so behauptet man, seien hinterwäldlerisch, von Modernität und Weltläufigkeit unberührt, aber auch authentisch und erdverbunden. Kurz gesagt: provinziell.

All das sind selbstverständlich unfreundliche Unterstellungen – aber auch eine unfreundliche Unterstellung muss man gelegentlich erklären. Woraufhin ich, um dieses Konzept in niederländische Worte zu fassen, den Neologismus provincieel ersann. Etwas robuster könnte man natürlich behaupten, es war einfach ein Fehler und keine neue Wortschöpfung. Aber es gab dabei einen Hintergedanken.

Meiner Meinung nach war nämlich provincieel keineswegs dasselbe wie provinciaal. Genauso wenig wie provinziell dasselbe sein sollte wie provinzial. In meinem individuellen Lexikon gab es zwei ganz klar unterscheidbare Kategorien: provinzial bzw. provinciaal sollte ein neutraler Begriff sein für „mit Bezug zu einer Provinz“ – also mit administrativer, politischer oder geographischer Bedeutung. Das erschien mir schlüssig, wenn man an die Provinciale Staten denkt, also die Parlamente der niederländischen Provinzen. Den Abgeordneten möchte man nicht unbedingt pauschal unterstellen, dass sie alle provinziell denken, aber sie sind Vertreter in einem provinzialen Gremium. Provincieel bzw. provinziell sollte nach meiner Vorstellung eine Geisteshaltung sein, nämlich genau das, was man in Paris der restlichen Republik unterstellt.

Keineswegs provinzielle Architektur: Das provinciehuis von Limburg in Maastricht. (J.I.Borissoff, CC-BY-3.0)

Der Haken bei der Sache ist leider: provincieel und provinzial gibt es nicht.

Auf Deutsch existiert die kirchliche Amtsbezeichnung eines Provinzials, der ebenso auf Niederländisch provinciaal heißt. Auch eine deutsche Versicherung nennt sich so. Als Preußen noch in Provinzen eingeteilt war, war dieser Begriff etwas geläufiger, aber heute scheint er in Vergessenheit geraten zu sein. Im Niederländischen ist alles provinciaal, also sowohl die Zuschreibung an das vermeintlich zurückgebliebene Landvolk als auch die höchstoffiziellen Institutionen und Verwaltungsbegriffe der Provinzen.

Mein individuelles Lexikon hat eine Unterscheidung geschaffen, die vermutlich in dieser Eindeutigkeit nur meine eigene Erfindung war. Eine Unterscheidung, die ich weiterhin höchst notwendig finde. Jedenfalls zumindest im Zusammenhang mit den Niederlanden und Belgien, wo es schließlich auch heute noch die Verwaltungsebene der Provinzen gibt. Trägt es nicht bloß zur Politikverdrossenheit bei, dass man keine Möglichkeit hat, zwischen Provinciale Staten und provinciële staten zu differenzieren?

Nietjesbroek en Nagelhose

F. van Os, PD-user

U hebt de titel gelezen en denkt natuurlijk dat dit een bijdrage van Philipp Krämer is. Mis! Ik aap hem gewoon na en verdraai ook eens een paar woorden, mag vast wel.

Laten we eens ter uitbreiding van de woordenschat en om een paar idiomatische uitdrukkingen aan de man of vrouw te brengen van de jeans uitgaan.
De spijkerbroek wordt in het Duits naast Jeans ook Nietenhose genoemd – in beide talen wordt naar het klinknageltje (Niete oder Niet) verwezen dat de stof op bepaalde punten (zakken) extra goed bij elkaar houdt. Dat daar in het Nederlands een heuse spijker (Nagel) van wordt gemaakt: soit! De Nederlandse „niet“ (ook klinknagel genoemd) betekent Niete of Niet. Nietjes zijn ook kleine metalen beugeltjes die Duitsers Heftklammer noemen, niet te verwarren met de paperclip [pe­pər­klɪp]; dat is namelijk een Büroklammer.

Kunt u nog volgen? Dan gaan we door met de Nederlandse spijker of nagel (in veel gevallen synoniem). Er zijn vergelijkbare uitdrukkingen: spijkers met koppen slaan (Nägel mit Köpfen machen) of de spijker op de kop slaan (den Nagel auf den Kopf treffen, ins Schwarze treffen). Maar terwijl Nederlandstaligen spijkers op laag water zoeken, betreiben de buren rechts Haarspalterei. Het woord haarkloverij in dezelfde betekenis kennen we overigens ook. Een sigaret is in beide talen een nagel aan je doodskist (Sarg).

Alles goed en wel (so weit, so gut) maar … als we in de geschiedenis duiken vinden we nog een andere nagel, eentje waarmee de VOC behoorlijk geld heeft verdiend: de kruidnagel (*Gewürznagel) die in het Duits schijnbaar de naam van een bloem draagt: Nelke.

(Mayer Bruno, CC-BY-SA-3.0)

Het woord Nelke is echter afgeleid van negellī(n), nagelken, een dimunitief van Nagel.
We hebben hier dus te maken hebben met een Duits verkleinwoordje als vertaling voor onze fiere Nederlandse kruidnagel!

De herkomst van het woord anjer (Nelke) ligt in het duister. Over de Oranje-betekenis van de witte anjer heb ik het al eens gehad. Ik krijg nog wel eens op 8 maart (internationale vrouwendag) een bosje rode anjers cadeau van vrienden die zich de Portugese anjerrevolutie nog herinneren.

Nootmuskaat, kaneel, kruidnagel en foelie (Tropenmuseum, CC-BY-SA-3.0)

Maar terug naar het woord kruiden, naar de specerijen (Gewürze).

Het gaat hier dus niet over tuinkruiden (Kräuter) zoals rozemarijn, tijm (Thymian), bieslook (Schnittlauch), oregano, majoraan of marjolein, daslook (Bärlauch) of basilicum, maar over specerijen zoals kruidnagelen/kruidnagels, kaneel (Zimt), foelie (Mazis, Muskatblüte) of nootmuskaat. Foelie is in Duitsland niet te krijgen. Ik heb het tenminste nooit kunnen vinden.

Vroeg of laat kom je in Nederland altijd wel (vanwege tuinkruiden, specerijen of anderszins) bij Albert Heijn terecht, bekend voor vlotte reclamespreuken als

’s Lands grootste kruidenier blijft op de kleintjes letten.

Een kruidenier is een Lebensmittelhändler of een Lebensmittelgeschäft. Toen AH in België vestigingen opende (ten tijde van de vorige koning) luidde het: Bij deze Albert bent u koning…  niet slecht! In plaats van ham (Schinken) werd hesp aangeboden, zwarte worst in plaats van bloedworst; en in de schappen (Regale) extra ruimte voor het Belgische bier (geen Heineken-imperialisme). Ook voor het in Nederland nagenoeg (nahezu) onbekende broodsmeersel speculoospasta kan de zuiderbuur bij deze noorderbuur terecht.
Verheugend veel variatie voor een Hollandse kruidenier!

Terug naar het begin.
Waarom we allemaal (behalve de Belgen dan – waarom eigenlijk?) minstens 1 spijkerbroek in de kleerkast (Kleiderschrank) hebben, legt designhistoricus prof. dr. Timo de Rijk (TU Delft, Universiteit Leiden) hier uit.

Wenn es Ihnen

Wer höflich sein will, muss leiden. Im kommunikativen Umgang ist es eine Sache des guten Tons, dass man sich beim Sprechen ein wenig Mühe gibt, wenn man dem Gegenüber Wertschätzung vermitteln möchte. Deshalb sind Höflichkeitsfloskeln oft relativ lang und umständlich. Ein Paradebeispiel ist die Grußformel, mit der man im Französischen einen geschäftlichen Brief abschließt: „Veuillez agréer à l’expression de mes sentiments les meilleurs“ (oder eine der zahlreichen Abwandlungen) – Sinngemäß: „Würden Sie bitte den Ausdruck meiner allergrößten Hochachtung entgegennehmen.“

Auf der anderen Seite hat man nun wirklich nicht ständig die Zeit und Muße, solche Satzmonstren zu äußern. Erst recht nicht in der gesprochenen Sprache. Das erkennt man sehr schön an den verschiedensten Möglichkeiten, “bitte” zu sagen. Viele Sprachen nutzen dazu eines von zwei Hauptmustern. Die erste Möglichkeit ist eine Formulierung mit der Aussage, dass man selbst der Bittsteller ist, etwa mit Ableitungen von „ich bitte“:

bitte (Deutsch)

prego (Italienisch)

proszę (Polnisch)

palun (Estnisch)

kérem (Ungarisch)

Das Subjekt ist hier längst verschwunden, erst recht in pro-drop-Sprachen wie Italienisch oder Estnisch, in denen es sowieso bei eindeutig konjugierten Verben ganz wegfallen kann.

Als zweite Möglichkeit äußern andere Sprachen die Hoffnung, der Angesprochene möge Großzügigkeit walten lassen und der Bitte stattgeben, zum Beispiel:

please (Englisch, von „if you please“: „wenn es dir/Ihnen beliebt“)

s’il te / vous plaît (Französisch, ebenso)

vær så god (Norwegisch: „Sei so gut“)

ole / olkaa hyvää (Finnisch, ebenso)

faz / faça favor (Portugiesisch: „tu mir / tun Sie mir den Gefallen“, oder wie Spanisch „por favor“)

Oft gibt es mehrere Formen, abhängig davon, ob eine oder mehrere Personan angesprochen werden und gesiezt oder geduzt wird. Bei den Sprachen, die mit der ersten Person Singular (”ich bitte”) arbeiten, ist das nicht notwendig.

Zusätzlich muss man unterscheiden zwischen dem ”bitte”, wenn man selbst jemandem etwas gibt, und dem ”bitte”, wenn man etwas haben möchte. Das Muster mit den ”sei so gut”-Phrasen ist in manchen Sprachen nur im zweiten Fall möglich. Die skandinavischen Sprachen und Finnisch kennen das „sei so nett“ aber auch dann, wenn man jemandem etwas anbietet oder überreicht.

Diesem Muster folgt, bis heute relativ transparent, natürlich auch das Niederländische alsjeblieft / alstublieft (“wenn es dir/Ihnen beliebt”) und mit wann ech gelift auch das Luxemburgische – bei dieser enorm auffälligen Ähnlichkeit möglicherweise gar als Lehnübersetzung aus dem Niederländischen oder zumindest aus dem Französischen.

Von als het je belieft zu alsjeblieft ist eine große Portion Lautmaterial verloren gegangen. Das ist wenig überraschend bei einer Formel, die man täglich Dutzende Male verwendet. Und die Sprachgemeinschaft geht inzwischen schon deutlich weiter. In jüngster Zeit hört man häufig sowohl die geduzte Form asje [aʃə] als auch die höfliche Form alstu [asty]. Diese beiden Varianten spiegeln sich sozusagen in den längst bestehenden Aussagen dank je und dank u.

„Asje-asje-alsjeblieft“ könnte auch der Bettler von Theo van Doesburg sagen. (geheugenvannederland.nl, PD)

Man kann davon ausgehen, dass die Kurzformen asje und astu kontextgebunden sind. Ein Kellner in Holland nutzte sie beispielsweise an einem größeren Tisch beim Austeilen der Getränke als lockeres “bitteschön” bei jedem einzelnen Glas, das er hinstellte. Überreicht man jemandem ein großzügiges Geburtstagsgeschenk, würde ein hingeworfenes asje wohl unpassend wirken.

Die Kurzform dient zusätzlich auch der Verstärkung wenn man eine Bitte ganz dringlich wiederholt: asje-asje-asjeblieft (siehe Twitter; Deutsch wohl ungefähr: bittebittebitte). Die ausführliche Form am Schluss noch einmal zu realisieren, scheint aber auch schon optional zu sein, wie eine andere Twitter-Userin mit asje asje asje demonstriert. Die Häufigkeit der Wiederholung ist dabei potenziell unendlich. Ein User bringt es auf fünfmal asje plus einmal alsjeblieft.

Intuitiv könnte man vermuten, dass ein einzelnes asje nur möglich ist, wenn man jemandem etwas gibt und nicht, wenn man etwas haben will. Es wäre naheliegend, dass man sich mehr Sprechaufwand macht, um etwas zu erreichen als wenn man nur formelhaft einen Dank erwidert. Aber auch hierfür gibt es schon Gegenbeispiele auf Twitter:

Volg me asje ik ben fan van je, en je muziek!

Ob so eine Äußerung im mündlichen Umgang auch möglich ist, müssen diejenigen beantworten, die häufiger mit progressiven Sprechern in Kontakt sind. Twitter fördert schließlich schon durch die begrenzte Anzahl von Zeichen solche Verkürzungen. An sich scheint aber eine ungezwungene Äußerung wie “Wil je asje het raam dichtdoen?” nicht unmöglich.

Der Clou bei asje und alstu liegt vor allem darin, wie genau die Formel verkürzt wird. Bei bitte fällt beispielsweise das Subjektpronomen ich weg, vielleicht auch andere Satzteile wie dich darum. Ähnlich sind if und you beim Englischen if you please verzichtbar. Auch das niederländische dank u hat die Hauptaussage bewahrt und nur das ik getilgt. Übrig bleibt immer das wichtigste bedeutungstragende Element, hier also eine Verbform. Das Niederländische macht es bei asje und astu genau umgekehrt und streicht das Verb. Übrig bleibt wenn du oder wenn es Ihnen. Deutlicher könnte man kaum machen, dass es nur noch um eine pragmatische Konvention geht. Denn ob es den Angesprochenen beliebt, ist den Sprechern bei den allermeisten Bitten im täglichen Leben völlig schnuppe.

Rooi Katootje

We gaan vandaag naar Curaçao, sinds 2010 een autonome staat in het Koninkrijk der Nederlanden. Katootje is in dit geval de naam van een rooi: de rooi is op de Ne­der­land­se Be­ne­den­wind­se (unter dem Wind) Ei­lan­den een droog ri­vier­dal dat na zwa­re re­gen eni­ge tijd wa­ter be­vat, afgeleid van het Spaanse arroyo [beek­je], leert Van Dale.

George Maduro (Erfgoed in Beeld, CC-PD-Mark)

Het prachtig gerestaureerde landhuis Rooi Katootje, uitgebreid met een moderne bibliotheek, is tegenwoordig zetel van de S.A.L. (Mongui) Maduro Foundation.

Maduro is een naam die onlosmakelijk met Curaçao (en met Nederland) verbonden is: het is de naam van een van oorsprong Sefardisch-Joodse familie. De Antilliaan George Maduro studeerde aan de Leidse universiteit. Tijdens de bezetting was hij actief in het studentenverzet (Widerstand). Hij heeft Dachau niet overleefd.

amigoe02_klein

Foto: JR.

Ter nagedachtenis aan hun zoon financierden de ouders de aanleg van het attractiepark Madurodam, een Nederland in het klein.

Maduro is ook de naam van een bank. Deze advertentie vond ik in het Curaçaose dagblad Amigoe: de Maduro & Curiel’s Bank deelt mee dat vanwege Jom Kipoer (Grote Verzoendag), de belangrijkste Joodse feestdag, de filialen gesloten blijven, behalve op Hato (de luchthaven). Ook de bankomatiko (mooi woord!) blijft open.

In Amigoe-Ñapa van 9 oktober jl. stond een interessant artikel van Aart G. Broek over de verdiensten van de Curaçaoënaar Percy Cohen Henriquez (1909-2000), zoon van Maurice Cohen Henriquez en Ida Maduro Lopez. Diens (dessen) persoonlijk archief zal worden ondergebracht in de S.A.L. ‘Mongui’ Maduro Bibliotheek, op Rooi Katootje dus. Het artikel kunt u hier nalezen.

De wal

In onze reeks over water ontbreekt nog de wal. Maar heeft een wal (Nl.) iets te maken met water? Jazeker! Kijk maar eens naar het water rond het Gentse Gravensteen op de foto. Is een wal dan geen Wall (Dt.) of wall (E.)?

De wal rond het Gravensteen gezien vanuit Sint-Widostraat (Michiel Hendryckx, CC-BY-SA-4.0)

Voor het Duits kijken we wat Duden zegt:

der Wall: Aufschüttung aus Erde, Steinen o.ä. mit der ein Bereich schützend umgeben oder abgeschirmt wird

en we onthouden dat het om een verhoging gaat die voor bescherming of tenminste afscherming zorgt. Geen water.

Voor het Engels is volgens Oxford de eerste betekenis gelijkaardig, en de tweede geeft een afgeleide, erg courante betekenis:

a long vertical solid structure, made of stone, brick or concrete, that surrounds, divides or protects an area of land
any of the vertical sides of a building or room

Ook hier: geen water. Nochtans stammen het Nederlandse, Duitse als Engelse woord van hetzelfde Latijnse woord, vallum. De meest algemene betekenis „langgerekte versterking“ is in het Duits en Engels enkel blijven bestaan voor een „verhoogde versterking“, dus een muur of een stadswal. De bekende Wall Street was oorspronkelijk ook een Walstraat, daar liep namelijk een versterking die de Nederlanders rond een deel van de stad had aangelegd ter verdediging tegen de Engelsen en de Indianen. (Meer over Nederlandse woorden in het Engels in Yankees, cookies en dollars van Nicoline van der Sijs.)

In het Nederlands wordt het woord wal deze langgerekte versterking ook gebruikt voor de versterking van een waterkant, en bij uitbreiding voor die waterweg zelf. In Amsterdam zijn bijvoorbeeld de Kloveniersburgwal en de Oudezijds Achterburgwal grachten. Een wal kan tevens „oever“ of „kade“ betekenen (Dt. Ufer, Kai) en is dan de begrenzing van water. Aan wal gaan is in het Duits an Land gehen.

Wordt het woord in het meervoud gebruikt (ook diminutief: de walletjes) en bent u in Amsterdam, dan verandert de betekenis ook nog eens helemaal! Op de Amsterdamse walletjes vind je géén burchten of ridders, wél rode lichten en achter de ramen prostituees. De wal komen we ook tegen in een hele reeks idiomatische uitdrukkingen.

Ik steek van wal (Dt. ich starte, ich lege los). Vindt u ook, zoals in dit opiniestuk, dat Griekenland niet van twee walletjes kan eten (Dt. +/- sich die Rosinen herauspicken)? Vindt u dat het walletje bij het schuurtje moet blijven, dat men niet meer moet uitgeven dan men kan verantwoorden? Of raakt deze mening kant noch wal (Dt. vollkommen absurd sein)?

De beste stuurlui staan aan wal (Dt. +/- kritisieren ist einfacher als besser machen), we kijken dus uit naar jullie aanvullingen.

P.S. Het walletje bij het schuurtje laten of het walletje moet bij het schuurtje blijven vind ik snel en verschillende keren in Nederlandse kranten, maar lijkt in de Belgische niet voor te komen.

De kreek en de trens

Een kreek (vgl. Eng. creek) is in Nederland een klein, smal, veelal stilstaand, niet gegraven water, leert Van Dale. Maar in Suriname is het een kleine rivier. Het bekendst is wellicht Colakreek: daar gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog de Amerikanen, die in de toenmalige kolonie een oogje in het zeil hielden (bauxiet en zo), graag pootjebaden. Het water van de kreek is even bruin als het bekende drankje, maar lang niet zo ongezond: de kleur is van natuurlijke (bladeren) oorsprong (constante zuurgraad).

Kreek_kl

Colakreek in Berlijn (Foto: JR)

In Colakreek ben ik niet geweest maar een paar kilometer verderop, in Berlijn, is het kreekwater net zo bruin (foto) en je komt er geen toerist tegen, behalve dan die ene mevrouw wier (deren) Hollandse grootvader in het begin van de vorige eeuw aan de Paramaribose Waterkant door een hups De la Parra-meisje werd bekoord (bezaubert).
En die ene meneer, wiens (dessen) verre voorvader aandelen in de VOC had en die nu nog dikke 9 (negen) euro per jaar aan rente (Zinsen) vangt. Hij had lang gespaard voor zijn reis naar de West!
Die, inderdaad niet zo mooie, brug leidt naar de Berlijnse begraafplaats in het bos. Ook in de regentijd moet er wel eens iemand begraven worden.

In de hoofdstad Paramaribo ligt de Sommelsdijckse Kreek, genoemd naar Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck: gouverneur van Suriname van 1683 tot 19 juli 1688: toen werd hij vermoord.

Trens op de plantage Berlijn (Tropenmuseum, CC-BY-SA-3.0)

Een trens (vgl. Eng. trench) is een gegraven waterloop in Suriname. Het noorden van Suriname is een waterrijk, modderig gebied: aangeslibd land. En om dit land bewoonbaar, resp. vruchtbaar te maken zijn er talloze trenzen gegraven (kanalen, kanaaltjes, sloten dus). Je zou je soms in Nederland kunnen wanen, ook vanwege de talloze sluizen, ware het niet dat het klimaat zo volkomen anders en de bevolking nóg kleurrijker is.

Geen idee of er wel eens oude koeien in de trens belanden. Maar toen ik er was, moest de taxi van Zanderij (luchthaven) naar Paramaribo een omweg maken: twee auto’s in de trens!

Auf der Frameninsel

Wer war schon einmal im Urlaub auf den flämischen Inseln? Nein, es geht noch immer nicht um eine bisher unbekannt gebliebene belgische Ex-Kolonie in der Karibik. Aber zumindest sind wir geographisch schon auf halber Strecke dorthin. Die Azoren sind nicht nur zuverlässige Lieferanten von Hochdruckgebieten und gutem Wetter, sondern ihre Geschichte hat auch ein spannendes Kapitel über Beziehungen zum niederländischsprachigen Raum zu bieten.

Die portugiesischen Regenten machten im 15. Jahrhundert mehrere verdiente Flamen zu Verwaltern einiger Inseln des Archipels, dessen Besiedelung man gerade erst in Angriff genommen hatte. Die so beauftragten Flamen brachten aus ihrer Heimat weitere Siedler mit. Unter den Namen dieser lokalen Verwalter findet man beispielsweise einen Guilherme Vandaraga. Dahinter verbirgt sich ein reicher Bürger, ursprünglich aus Brügge, der einmal Willem van der Haegen hieß. Später übersetzte sich die Familie vom Walde vollständig ins Portugiesische (wenn auch etwas fehlerhaft, denn sie hätte genau genommen von der Hecke heißen müssen) und nannte sich seither da Silveira – ein Name, der noch lange Zeit mit lokalem Ansehen und wohlhabender Herkunft verbunden wurde. Weitere solcher Lehnsherren waren etwa Joz de Utre (Joost van Huerter) oder Jácome de Bruges (Jacob van Brugge). Der flämische Hintergrund war und ist ein Topos, mit dem man eine vom Festland unterscheidbare Geschichte wunderbar konstruieren und untermauern konnte.

Ausschnitt aus Ravensteins Faksimile des Behaim-Globus: die Insel Neu-Flandern oder Insula de Faial. (PD)

Ausschnitt aus Ravensteins Faksimile des Behaim-Globus von 1492: „Neu-Flandern oder Insula de Faial“. (PD)

Schon zu Anfang der “flämischen Phase” war dieses Merkmal offenbar so stark, dass die heutige Insel Faial auch Flameninsel genannt wurde. Nun kennt das Portugiesische einen sehr charakteristischen Wandel von /l/ zu /r/, wie etwa in praça (Platz) oder praia (Strand, vgl. span. playa). In einem historischen Manuskript aus dem frühen 16. Jahrhundert wird von der Besiedelungsgeschichte der Azoren berichtet, und schon dort – nur einige Jahrzehnte nach der ersten Ankunft von Flamen auf Faial – wird die Insel ylha dos framẽngos genannt: die Frameninsel.

Blick auf das Dorf Flamengos, eine flämische Gründung auf der Insel Faial. (R. Furtado, PD)

In Flandern waren die verdienten Herren nicht übermäßig bekannt geworden. Jedenfalls machten sich belgische Historiker um die Wende vom 19. zum 20. Jahrhundert Gedanken darum, warum sie in Quellen aus Flandern kaum Hinweise auf diese Namen fanden und welche Bedeutung das flämische Element in der Geschichte der Azoren wirklich hatte. Jules Mees aus Gent schrieb 1901 – auf Französisch wohlgemerkt –, dass dieses Kapitel der flämischen Geschichte unterschätzt sei und der Aufarbeitung bedürfe. Er wollte wohl der belgischen Geschichte ein Stück Weltruhm aus der Zeit lange vor der Staatsgründung hinzufügen. Kurz davor hatte – auf Niederländisch – Pierre Joseph Baudet schon 1879 das genaue Gegenteil vertreten. Der flämische Einfluss auf den Azoren könne nur marginal gewesen sein, denn:

Het stilzwijgen der Vlaamsche schrijvers, het spoedig verdwijnen der Vlaamsche taal op Fayal, de zuiverheid van het Portugeesch, dat tegenwoordig daar gesproken wordt, en andere feiten, die wij nog ontmoeten zullen, laten geen ander besluit toe.

Tatsächlich berichten schon kurze Zeit nach der Besiedelung die zeitgenössischen Quellen, es würde auf Faial kein Flämisch mehr gesprochen. (Es ist übrigens darin tatsächlich die Rede von lingoa framẽnga, nicht etwa von holandês oder neerlandês.) Solche Informationen sind selten und daher von großem Wert für die historische Soziolinguistik, auch wenn es aus niederlandistischer Sicht ein wenig schade ist, dass die Flamen auf Faial so früh zum Portugiesischen übergingen und anscheinend dies auch sehr gründlich taten – daher das „saubere Portugiesisch“. Die Dialektologie hätte sich bestimmt mit Leidenschaft auf dieses Forschungsobjekt gestürzt und die Eigenschaften des Atlantikflämischen in allen Details untersucht. Auf eine Dissertation mit dem Titel Klankstructuur van het Faiaals oder einen Dialectatlas van het Eilandvlaams müssen wir leider verzichten.

1589_Europa_Mercator

Ausschnitt einer Mercator-Karte aus dem 16. Jh. Oben links die Insel „Vlaenderen“. (PD)

De greppel, de vaart en de plas

Over de greppel kan ik kort zijn: het is een ondiepe sloot, gegraven ter afvoer van overtollig water.

De vaart is een synoniem voor kanaal. Daar zou ik dus ook kort over kunnen zijn, ware het niet dat er nog een paar andere betekenissen zijn; en er liggen ook wat germanismen op de loer.

Moe? Een beetje vaart minderen (Geschwindigkeit drosseln) – dan gaat het wel weer.
De tijd uit het oog verloren? Dan moet je vaart maken (opschieten), dan ga je in vliegende vaart naar het werk.

Maar als je met een vaart(je) over de snelweg (NL) of autostrade (B) naar een vakantieoord onderweg bent, ben je altijd nog aan het rijden en niet aan het varen! Het werkwoord varen is gereserveerd voor verkeer op het water. Rijden doe je overigens ook altijd zelf: je zit zelf achter het stuur. Met de taxi, de bus of de metro ga je naar je doel. Gek genoeg kun je wel treinen naar Maastricht of vliegen naar Paramaribo en daarbij een lekker boek lezen, een roman of detective (Krimi) met veel vaart (flott geschrieben) bijvoorbeeld.

Gezakt voor je literatuurexamen over de Tachtigers? Herkansing? Maak je geen zorgen, het zal zo’n vaart niet lopen (so schlimm wird es schon nicht kommen). Citeer terloops (beiläufig) Lodewijk van Deyssel: «wij willen Holland hoog opstoten midden in de vaart der volken» (gezielt zu einer repräsentativen Position verhelfen). Succes verzekerd!

Plassen in Suriname (Forrestjunky, CC-BY-SA 3.0)

En nu de plas.
Kent u de Loosdrechtse Plassen? Dat is een bekend natuur- en watersportgebied ten noorden van Utrecht. Plas staat hier voor een meer (einen See). Die See of das Meer is de grote plas. Als het flink geregend heeft staan er plassen (Pfützen) op de straten. Voor kinderen is niets leuker dan in plassen springen.

Plassen als werkwoord kan betekenen sich im Wasser tollen, maar de hoofdbetekenis is pinkeln. Daarvan afgeleid is de uitdrukking een plasje doen; grapjassen (Witzbolde) maken daarvan: een plasje plegen (leuke alliteratie). Het werkwoord plegen komt eigenlijk alleen in de criminele sector voor: een diefstal, een overval of een moord plegen. Aan de uitdrukking abortus (Abtreibung) plegen herken je de tegenstanders. Tegenwoordig kiezen vrouwen voor abortus.

Zijn plas(je) moeten ophouden betekent: geduld moeten hebben.
En dan hebben we nog het wildplassen. Daar heeft men in Sankt Pauli (HH) – niet te verwarren met São Paulo – de ultieme oplossing voor gevonden: muren die terugplassen!