24. März 2015 von Truus De Wilde
De boekenweek is voorbij, het boekenweekgeschenk gelezen. Dimitri Verhulst schreef „De zomer hou je ook niet tegen“, recensies vind je op nu.nl of bij het literair weblog Tzum. Hier gaat het niet om de literaire kwaliteiten van het boekje, maar – uiteraard – om de taal. Dat maakt ons niet uniek: in deze recensie wordt de taal van dit boek zelfs de hoofdpersoon genoemd – bedoeld wordt de beeldenrijkdom in de taal. Ook over een woord op de eerste pagina, zonerig, is al inkt gevloeid – figuurlijk dan, Marc van Oostendorp vlogde erover op Neder-L (bloggen met een video, zo modern zijn wij nog niet). Want hoewel zonerig een neologisme is, begrijp je (als moedertaalspreker?) onmiddellijk waarover het gaat. Je kent zoon en ook het achtervoegsel – erig. En omdat – erig, zo zegt Marc van Oostendorp, meestal aan negatief geconnoteerde woorden wordt gehecht, krijgt ook zoon hier een negatieve bijklank.
Leuk toch, taalwetenschap! Verhulst is een Belg, geboren in Aalst. Uiteraard hebben we dus ook kenmerken van het Belgisch Nederlands (BN) gevonden. En omdat we variatie een spannend thema vinden, …
Kijk eens naar eens in deze Verhulstiaanse passage:
Ikzelf had nooit geweten hoe dat precies moest, naar iets kijken voor het laatst. Niet naar de skyline van een stad die ik verliet, niet naar een woning eens de huur afliep, niet naar mijn vader toen die stierf (p. 44).
Geen Vlaming die beseft – oké, geen *gemiddelde* Vlaming die beseft dat dit Belgisch Nederlands is. Eens wordt in België vaak gebruikt als voegwoord in de betekenis van zodra. Het valt een (gemiddelde) spreker niet eens op dat eens Belgisch Nederlands is, laat staan dat een spreker het zou kunnen of willen vermijden. Is dat gebruik dan standaardtaal? Taaladvies kent eens als voegwoord de status „onduidelijk“ toe. In deze categorie belanden de woorden en constructies die volgens Taaladvies weliswaar geen standaardtaal zijn maar toch door veel standaardtaalsprekers gebruikt worden. Net omdat het veel sprekers niet opvalt, kan eens als voegwoord lang onder de radar blijven en een erg ruime verspeiding krijgen.
Dat is toch even anders voor het lexicon. In een tekst uit België of in een gesprek met Belgen vallen Belgisch-Nederlandse woorden snel op. En intussen zijn er zo een paar „geliefde Belgische woorden“ ontstaan. Guus Bauer schrijft in zijn recensie bij Tzum :
Er zitten voor de Nederlandse lezers natuurlijk typische Vlaamse termen in zoals ‘vaneigens’ ,‘kwijtspelen’ en ‘goesting’. Kom maar op, zou ik zeggen.
Een typisch Nederlandse reactie, zou ik zeggen – enerzijds omdat de woorden opgevallen zijn en anderzijds omdat ze positief opgevallen zijn. Nog een paar andere lexicale eigenheden in Verhulsts boekenweeekgeschenk willen we de lezer niet onthouden. Bij een glaasje wijn eet Pierre graag een olijfje en gemarineerde ajuintjes. Geen wonder dat Verhulst voor dit Belgisch-Nederlandse woord kiest, hij is bovendien zelf een ajuin (D. Zwiebel), zo noemen we inwoners van Aalst – en bij uitbreiding ook wie er geboren is. Een schotelvod (p. 47) is Belgisch Nederlands (BN) voor een vaatdoek: het doekje dat je gebruikt als je afwast. Het komt ook voor in uitdrukkingen: bijvoorbeeld zo slap/bleek/flauw als een schotelvod (dat zou je in het Duits bijvoorbeeld Kreislaufbeschwerden kunnen noemen).
Genoeg voorbeelden. Maar we willen niet misleiden: het is niet zo dat in het hele boek of overal waar het kan typische BN-woorden worden ingezet. Zou de Belgische variant enkel bewust gebruikt worden om zo voor een zeker „couleur locale“ te zorgen? Als het ware om in te spelen op de wens van Guus Bauer en bij uitbreiding veel Nederlanders?
Ook het grappig klinkende pardaf (p. 80) zou je dan zo kunnen verklaren: mijn Nederlandse collega kon er niets mee aanvangen maar het deed mij denken aan het kinderliedje De rups pardiepardaf (de rups – D. die Raupe). Pardaf is, zo vind ik in de etymologiebank, een nevenvorm van pardoes (plötzlich), gevormd als onomatopee, een klanknabootsing (D. pladauz, pardauz; merk op: metathesis van l/r). In Vlaanderen is het gebruikelijk, in Nederland (en in Duitsland) niet.
Feit is dat je het boekje op een metroritje in Berlijn uit hebt, en in een mum van tijd – pardaf – materiaal voor een blogje verzamelt.